Burgerlijk procesrecht

Reageer
Gebruikersavatar
Berichten: 375

Burgerlijk procesrecht

Hier:
Bijlagen
Burgerlijk_procesrecht.doc
(160.5 KiB) 9027 keer gedownload

Gebruikersavatar
Berichten: 375

Re: Burgerlijk procesrecht

Geen zin om te downloaden? Geen probleem:

deel 1:

Compendium burgerlijk procesrecht – Stein & Rueb

Hst 1. De functie van het burgerlijk procesrecht in ons rechtsstelsel

Taak van het burgerlijk procesrecht: mogelijk maken om de uit het privaatrecht voortvloeiende aanspraken met overheidshulp te verwezenlijken

De procedure die tot een beslissing moet leiden omtrent de rechtsverhouding tussen partijen en de tenuitvoerlegging van die beslissing worden met elkaar verbonden door het vonnis. De gedingvoerenden hebben aanspraak op overheidshulp. Het burgerlijk procesrecht is een grensgebied tussen privaat- en publiekrecht.

Contentieuse/eigenlijke rechtspraak: taak van de burgerlijke rechter om vermogensrechtelijke geschillen te beslechten. Begint met dagvaardingsprocedure. Twistgedingen

Voluntaire jurisdictie/oneigenlijke rechtspraak: het gaat om gevallen waarin het rechtssubject niet of maar in beperkte mate in staat is zijn materiële rechtspositie te bepalen. Begint met verzoekschriftprocedure. Vrijwillige rechtspraak.

Zaken die vermogensrechtelijk van aard zijn, beginnen met de dagvaardingsprocedure, en zaken die dat niet zijn met een verzoekschrift. De dagvaardingsprocedure vangt aan met een dagvaarding (een tot de tegenpartij gerichte, d.m.v. een deurwaarder uitgebrachte oproep om op een bepaalde dag voor de rechter te verschijnen). De verzoekschriftprocedure begint met een verzoekschrift (schriftelijk verzoek dat wordt ingediend bij de griffie van de bevoegde rechterlijke instantie). Bij beide procedures is de rechtbank bevoegd als geen andere bevoegde rechter. De opstelling van de rechter in de dagvaardingsprocedure is minder actief dan in de verzoekschriftprocedure: de rechter is in de dagvaardingsprocedure afhankelijker van partijen (lijdelijkheid).

De belangrijkste bronnen van het burgerlijk procesrecht zijn het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en de Wet op de Rechterlijke organisatie. Ook in Boek 2 en 3 BW, het Wetboek van Strafvordering en de Faillissementswet staan wat procedurevoorschriften en regelingen.

Rechtsvordering: de in rechte ingestelde eis, dikwijls gebaseerd op een vorderingsrecht uit hoofde van een in de wet geregelde verbintenis.

Ius agendi: het recht om ter zake van een vorderingsrecht een rechtsvordering in te stellen.

Misbruik van bevoegdheid levert een tot schadevergoeding verplichtende onrechtmatige daad op, en het kan ook de uitoefening van een bepaald recht beletten. Ook misbruik van een procesbevoegdheid is denkbaar.

Hoofddoelstelling van het burgerlijk procesrecht: tegengaan van eigenrichting door middelen tot handhaving van de privaatrechtelijke rechtsorde ter beschikking te stellen.

Eigenrichting: het zonder overheidshulp met eigen machtsmiddelen afdwingen van een (vermeende) burgerrechtelijke aanspraak.

Over het algemeen zal eigenmachtig optreden onrechtmatig zijn, maar soms kan het gerechtvaardigd zijn.

Uitgangspunten van het wetsvoorstel herziening eerste aanleg: vereenvoudiging van het procesrecht, deformalisering, modernisering van de verhouding tussen de rechter en partijen, streven naar efficiency, harmonisering.

Hst 2. Beginselen van behoorlijk procesrecht

Art 6 EVRM: een behoorlijke procedure dient te voldoen aan vier vereisten:

Eerlijke en openbare behandeling binnen een redelijke termijn door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat bij de wet is ingesteld.

Overige beginselen van behoorlijk procesrecht: horen van beide partijen, lijdelijkheid, verplichte procesvertegenwoordiging, niet-kosteloosheid van de procedure, onderzoek in twee instanties, toezicht d.m.v. cassatie, openbaarheid van de behandeling en motivering van de beslissing.

Audi et alteram partem: luister ook naar de andere partij (art 6 EVRM). De rechter beslist niet dan nadat partijen over en weer in de gelegenheid zijn gesteld, hun standpunten naar voren te brengen en toe te lichten en zich over elkaars standpunten alsmede over in de procedure gebrachte bescheiden uit te laten, een en ander tenzij uit de wet anders voortvloeit. Bij ons art 45 Rv. Bij arbitrage: art 1039 Rv, partijen worden op voet van gelijkheid behandeld.

De lijdelijkheid kan worden beschreven aan de hand van een aantal regels van partijautonomie:

- het initiatief tot het voeren van een civiele procedure gaat steeds van partijen en nooit van de rechter uit (art 1 Rv)

- de rechter onderzoekt en beslist de zaak op grondslag van hetgeen de eiser aan zijn vordering en de gedaagde aan zijn verweer ten grondslag heeft gelegd

- het staat partijen te allen tijde vrij aan het geding een einde te maken, zonder dat de rechter dit kan beletten

- de rechter mag alleen bewijs opleggen met betrekking tot betwiste feiten (art 176 lid 1 Rv)

- indien een der partijen aanbiedt bewijs door getuigen te leveren van hetgeen zij heeft gesteld en de wederpartij heeft betwist, dient de rechter die bewijslevering toe te laten indien zij tot beslissing van de zaak kan leiden (art 192 Rv)

- het staat de rechter vrij te bevelen bepaalde stellingen toe te lichten of bepaalde bescheiden over te leggen, doch alleen voor zover zij op de zaak betrekking hebben

De rechter vult ambtshalve de rechtsgronden aan, hij past ambtshalve op de aan zijn beoordeling voorgelegde feiten het recht toe (art 48 Rv: rechtsgronden). In bepaalde gevallen zal door de rechter een rechtsregel alleen toegepast kunnen worden nadat daarop door de procespartij een beroep is gedaan (rechtsmiddel).

Sommige processuele maatregelen, bestemd om de waarheid aan het licht te brengen, kunnen door de rechter ambtshalve worden gelast, bijv. partijen opheldering vragen, sommige bewijsleveringen ambtshalve gelasten, en hij heeft de leiding van het getuigenverhoor.

De rechter is meer verantwoordelijk geworden voor een vlot verloop van de procedure.

Als de gedaagde niet op de dagvaarding van de eiser verschijnt, zal de rechter de vordering toewijzen, tenzij deze hem ‘onrechtmatig of ongegrond’ voorkomt (art 76 Rv).

Ook de verzoekschriftprocedure kan alleen op verzoek van partijen (en niet door de rechter) worden aangevraagd.

Doel van openbaarheid: door publieke controle onpartijdigheid van de rechtspraak bevorderen. Openbaarheid geldt voor alle plaatsen waar de terechtzitting plaatsvindt en alle stadia van het geding.

In de motivering legt de rechter verantwoording van de inhoud van zijn beslissing af, onder meer door te laten blijken dat hij essentiële stellingen van partijen in zijn beslissing heeft betrokken. Doel: partijdigheid of willekeur tegengaan door controle op zijn besluitvorming. Rechtsontwikkeling door jurisprudentie is alleen mogelijk als vonnissen en beschikkingen worden gemotiveerd.

De rechterlijke beraadslaging die tot het vonnis leidt, is geheim (art 26 en 27 Wet RO). Schending van het geheim van de raadskamer door een rechter of raadsheer kan door diens ontzetting uit zijn ambt leiden (art 11 Wet RO).

Partijen kunnen niet anders in een procedure verschijnen dan vertegenwoordigd door een procureur of advocaat die namens hen de processuele handelingen verricht. Rechtvaardigingen: het recht is te ingewikkeld voor niet-ingewijden, bij een geordend verloop van de procedure komen partijen en de rechter het meest tot hun recht, door deskundige en onafhankelijke voorlichting kunnen procedures beperkt of zelfs voorkomen worden (zeeffunctie). Bezwaren: het vergroot de afstans tot de rechter, en er zijn aanzienlijke kosten aan verbonden.

Partijen mogen niet, bijv. door verzwijging, beletten dat feiten aan het licht komen die tot een voor de wederpartij gunstige afloop van de procedure hebben kunnen leiden.

De procesvertegenwoordiging is slechts verplicht voor procedures bij de rechtbanken, gerechtshoven, en de Hoge Raad (art 133, 137, 353, 407, 409 Rv). In kort geding geldt verplichte vertegenwoordiging alleen voor de eiser, niet voor de gedaagde. De procespartij kan zelf het pleidooi houden (art 20 Rv). Soms verschijnen partijen zelf ter terechtzitting. De verplichte vertegenwoordiging geldt ook voor de verzoekschriftprocedure (art 429h Rv). De wet dient regels te stellen omtrent het verlenen van rechtsbijstand aan minder draagkrachtigen (art 18 lid 2 Grw).

Hst 3. De rechterlijke macht en haar bevoegdheid

Staande magistratuur: uitvoerende macht door het Openbaar Ministerie of het parket. Tot de staande magistratuur behorende ambtenaren zijn niet onafzetbaar op de wijze als rechters en raadsheren.

Zittende magistratuur: rechters en raadsheren met de taak op geschillen te beslissen en beschikkingen te geven.

De rechters moeten onafhankelijk, onpartijdig en deskundig zijn.

Er zijn vier verschillende soorten gerechten: kantongerechten, arrondissementsrechtbanken gerechtshoven, Hoge Raad. Bij de hoven en de Hoge Raad heten de rechters raadsheren. De beslissing heet bij de kantongerechten en de rechtbanken het vonnis, bij de hoven en Hoge Raad arrest. De beslissing op verzoekschrift heet beschikking. De kantonrechter spreekt alleen recht, de rechtbank met drie, hof met drie, en Hoge Raad met vijf.

Zodra de regels van internationale competentie een Nederlandse rechter aanwijzen bij wie de procedure kan worden gevoerd, is deze ook bevoegd van de eis kennis te nemen, ongeacht woonplaats of nationaliteit van partijen. De internationale bevoegdheid van de Nederlandse rechter kan ook bepaald worden door een terzake gemaakt beding (jurisdictieclausule).

Er is in 1968 een verdrag gesloten betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken.

Het in Nederland gewezen vonnis heeft in beginsel alleen territoriale werking, het kan niet zonder meer in het buitenland ten uitvoer worden gelegd. Met buitenlandse vonnissen kunnen dat ook niet in Nederland. Zelfs op het Nederlandse grondgebied wordt echter de rechtsmacht van de rechter en de uitvoerbaarheid van rechterlijke vonnissen beperkt door de uitzonderingen, in het volkenrecht erkend (art 13a Wet AB).

In de Trias Politica geldt het systeem van ‘checks and balances’, wederzijdse controlebevoegdheden tussen uitvoerende, rechtsprekende en wetgevende macht. In art 12 AB wordt voorkomen dat de rechter zich met de bevoegdheden van de wetgever bemoeit. De suprematie van de wetgever betekent ook dat formele wetten niet getoetst kunnen worden op hun totstandkomingsprocedure of aan de Grondwet (art 120 Grw). De rechter mag de wet wel aan verdragen toetsen (art 94 Grw).

De burgerlijke rechter is bevoegd om vorderingen tegen de uitvoerende macht kennis te beoordelen.

Absolute competentie: welke van de vier gerechten (attributie van rechtsmacht).

Relatieve competentie: de plaats waar het geding gevoerd moet worden; welke rechtbank, hof etc. (distributie van rechtsmacht).

De regels van absolute competentie is van openbare orde; er kan niet van afgeweken worden, tenzij er een buitencontractuele afwijking is (bijv. art 157 Rv; de rechtbank is in kantongerechtszaken toch bevoegd indien de gedaagde zich niet op de onbevoegdheid van de rechtbank heeft beroepen. De rechtbank is dan echter en hoogste en enige ressort). De regels van relatieve competentie zijn niet van openbare orde, afwijking is dus mogelijk, alleen bij de kantonrechter zijn er beperkingen (art 100 Rv).

De kantonrechter neemt kennis van alle rechtsvorderingen met een beloop van ten hoogste f 10.000 (art 38 Wet RO). Art 39 Wet RO: aard van de zaak behoort tot de bevoegdheid van de kantonrechter. Art 43 Wet RO: speciale bevoegdheid van de kantonrechter. Als het gevorderde bedrag niet hoger is dan f 3.500, kan tegen het vonnis geen appel worden ingesteld, het is in hoogste ressort gewezen.

De bevoegdheid van de rechtbank is algemeen: alle geschillen, waarvoor geen andere rechter is aangewezen, behoren in eerste aanleg tot kennisneming van de rechtbank (art 53 Wet RO). De rechtbank doet ook hoger beroep van vonnissen van kantonrechters. De vonnissen van de rechtbank zijn wel appelabel, tenzij het een vonnis in appel van kantongerechtsvonnissen betreft, dan kan niet nogmaals appel worden ingesteld (art 54 sub 2 Wet RO).

De voornaamste functie van de vijf gerechtshoven is de behandeling van het appel van rechtbankvonnissen (art 69 Wet RO); soms oordeelt het Hof in eerste aanleg.

De Hoge Raad heeft vier kamers: burgerlijke, straf, belasting, en leden van de rechterlijke macht-zaken. De belangrijkste taak van de Hoge Raad is cassatie van alle vonnissen, arresten en beschikkingen van lagere rechters (behalve wanneer een ander gewoon rechtsmiddel openstaat of heeft gestaan, art 96 RO).

De relatieve competentie voor de rechtbanken is geregeld in art 126 Rv. Voor de relatieve competentie van de kantonrechter gelden in het algemeen dezelfde regels als voor die van de rechtbank (art 97 Rv).

Saisie foraine: vreemdelingenbeslag

Veelal bepaalt de woonplaats van de gedaagde bij welke rechter de procedure moet worden gevoerd.

Woonplaats/domicilie: plaats waar iemand geacht kan worden met een zekere bestendigheid aanwezig te zijn (art 1:10-1:15 BW).

In de dagvaarding moet de eiser de rechter aanwijzen, die hij de zaak wil doen behandelen (art 5 lid 1 sub 4 Rv). Wanneer gedagvaard is voor een relatief onbevoegde rechter, dient hij zich alleen onbevoegd te verklaren als daarop een beroep door de gedaagde is gedaan (art 154 Rv). Een absoluut onbevoegde rechter moet zich ambtshalve onbevoegd verklaren (art 156 Rv). De zaak moet dan naar de bevoegde rechter verwezen worden (art 157a lid 1, 158a Rv).

De eerste fase van de herziening van de rechterlijke organisatie is de instelling van kamers voor bestuursrechtelijke geschillen bij de rechtbank.

Hst 4. Partijen, advocaten, procureurs en deurwaarders

Formele procespartij: ouder, voogd, curator, bewindvoerder

Materiële procespartij: degene voor wie de formele procespartij optreedt

Rechtspersonen kunnen ook als procespartij optreden. Een Vof, hoewel geen rechtspersoon, kan niettemin als procespartij optreden.

Met sommige rechtsvorderingen wordt niet een persoonlijk belang gediend, maar een collectief. In de wet kan zijn voorzien dat een rechtspersoon de bevoegdheid toekomt om een rechtsvordering in een algemeen belang in te stellen.

Balie: gezamenlijke advocaten en procureurs

Advocaat: rechtsgeleerde raadsman van de partij in het geding

Procureur: de bij de rechtbank toegelaten rechtsgeleerde, die bevoegd is om namens de partij de eigenlijke proceshandelingen te verrichten, met name het nemen van conclusies

Conclusie: schriftelijke stuk waarin de aan het woord zijnde partij aan de hand van feiten haar eis of verweer toelicht en onderbouwt, zulks mede in reactie op een eventueel voorgaande standpuntbepaling van de wederpartij

Wie als advocaat wil optreden, dient bij rechtbank binnen het arrondissement waar zijn kantoor ligt, te zijn ingeschreven (art 1 Advocatenwet). De vereisten voor de toelating tot het ambt van procureur zijn ongeveer gelijk aan die welke voor de toelating tot de advocatuur gelden.

Orde van Advocaten: het publiekrechtelijk lichaam, waarin de gezamenlijke advocaten en procureurs verenigd zijn.

De Orde heeft verordenende bevoegdheid aangaande de beroepsuitoefening van advocaten en procureurs.

In elk rechtsgebied is een Raad van Discipline gevestigd, en bestaat uit leden van de rechterlijke macht, alsmede uit leden-advocaten. Het arrondissement wordt bestuurd door een Raad van Toezicht, waarvan alleen advocaten lid zijn (art 22 Adv.wet). De gedragsregels voor advocaten dienen als richtsnoer.

Advocaten die niet in Nederland doch in een ander land van de Europese Gemeenschap zijn toegelaten, kunnen ook in Nederland advocatenwerkzaamheden verrichten, zonder dat daarvoor een speciale toelating is vereist.

Deurwaarder: door de overheid aangestelde ambtenaar, wier functie geregeld is in het Deurwaardersreglement. Ambtsverrichtingen: uitbrengen van exploten, ontruimen van onroerende zaken, in beslag nemen, executeren, opmaken van wisselprotesten.

Wisselprotest: vaststelling van de weigering tot acceptatie of betaling van een wissel door degene op wie hij wordt getrokken.

Telkens wanneer een partij kennisgeving wenst te doen aan een ander, kan hij zulks doen d.m.v. een deurwaardersexploot (art 2-4 Rv). De deurwaarder treedt bij het uitbrengen van exploten in opdracht van een der partijen op en wordt ook door deze gehonoreerd (art 14-16 Deurwaardersreglement). De bevoegdheid is beperkt tot het arrondissement, waarin zij zijn benoemd (art 8 lid 1 Deurwaardersreglement). Het door de deurwaarder opgemaakte exploot is een authentieke akte, en heeft dus dwingende bewijskracht.

Hst 5. De dagvaarding

Dagvaarding: gedingstuk, waarbij de gedaagde door de deurwaarder in opdracht van de eiser wordt opgeroepen om op een bepaalde dag voor de rechter te verschijnen ter zake van een door de eiser tegen de gedaagde in te stellen rechtsvordering

De rechtsgang vangt met een dagvaarding aan, en moet als deurwaardersexploot worden uitgebracht (art 1 Rv). Het moet de vordering van de eiser en de gronden bevatten (art 5 Rv). Afwijkingen van rechtsingang aanvangend met een dagvaarding: 1. verzoekschriftprocedure, 2. Reconventie (wordt bij conclusie van antwoord ingesteld, art 250-253 Rv), 3. renvooiprocedure, 4. vrijwillige verschijning, 5. interventie.

De dagvaarding wordt door de raadsman van de eiser opgesteld. De deurwaarder brengt de dagvaarding uit aan: 1. de gedaagde persoonlijk (art 1 lid 1 Rv), 2. de woonplaats van de gedaagde (art 1 lid 1 Rv), 3. door achterlating via de brievenbus van het woonadres van de gedaagde, 4. door middel van terpostbezorging. Als de dagvaarding de gedaagde niet bereikt, betekent dit niet dat hij ongeldig is; hij is gewoon geldig uitgebracht.

In art 4 Rv staat uitbrengen van exploten aan rechtspersonen en personen zonder bekende woon- of verblijfplaats. Als in de dagvaarding wordt volstaan met een globale aanduiding van de gedaagde spreekt men van een anonieme dagvaarding.

De inhoud van de dagvaarding moet de volgende elementen bevatten (art 5 Rv): 1. gegevens betreffende partijen, welke deurwaarder en wanneer is uitgebracht, 2. aanwijzing van rechter, tijd en plaats, 3. middelen en onderwerp van de eis (fundamentum petendi), en conclusie (petitium). Middelen, onderwerp en conclusie is het lichaam van de dagvaarding. Als de zaak bij de rechtbank of het hof komt, moet de dagvaarding ook een procureurstelling bevatten (art 133 Rv). De eiser kan echter niet een willekeurige zittingsdag uitkiezen, maar moet rekening houden met de voorgeschreven termijnen van dagvaarding (art 7 Rv). De minimumtermijn bij de kantonrechter is vier weken, en bij de rechtbank (een van de rechterlijke colleges) acht dagen (art 7 Rv). In spoedeisende zaken kan de eiser vragen om de termijn te verkorten (art 7 Rv). De gedaagde kan bij zeer lange dagvaardingstermijn ook verkorten (anticipatie).

Substantiëringstheorie: alle ontstaansfeiten moeten in de dagvaarding vermeld worden

Individualiseringstheorie: het is voldoende het door de eiser ingeroepen recht aan te geven

Obscuur libel: dagvaarding bevat zodanige tegenstrijdige beweringen dat de gedaagde niet weet waartegen hij zich moet verweren.

De eiser moet duidelijk omschrijven wat hij van de gedaagde vordert. Als de eiser schadevergoeding vordert, waarvan de omvang nog niet vaststaat, kan hij de vaststelling daarvan uitstellen tot in een aparte procedure (schadestaatprocedure, art 612-615b Rv). Heeft iemand beheer voor een ander gevoerd, dan kan die ander, i.p.v. rechtstreeks het saldo van de beheerder op te vorderen, ook eisen dat deze wordt veroordeeld rekening en verantwoording af te leggen (art 771-773 Rv). De eiser is bevoegd tot de afloop van het geding zijn eis te verminderen, vermeerderen of veranderen (art 134 Rv). De rechter kan de proceskosten compenseren, als beide partijen op enige punten in het ongelijk zijn gesteld (art 56 lid 1 Rv). De eiser wijzigt de eis hetzij bij conclusie, hetzij bij akte ter rolle (schriftelijk stuk met een eenvoudige bewering, ingediend bij de rechter door een der partijen tijdens of na de conclusiewisseling).

Een vermeerdering of verandering is niet mogelijk als een of meer van de gedaagden niet in de procedure zijn verschenen (art 134 lid 4 Rv). De eiser kan een primaire en een subsidiaire vordering instellen in één dagvaarding. Nevenvorderingen (bijv. uitvoerbaarverklaring bij voorraad, kosten van het geding, wettelijke rente, dwangsom) kunnen ook ingesteld worden, maar zijn van de hoofdvordering afhankelijk; wordt deze afgewezen, worden ook de nevenvorderingen afgewezen.

De meeste bepalingen betreffende dagvaardingen zijn voorgeschreven op straffe van nietigheid (art 91 Rv). Ieder gebrek dat nietigheid meebrengt kan voor de dienende dag worden hersteld door het uitbrengen van een herstellend deurwaardersexploot. Als de gedaagde is verschenen en zich beroept op de nietigheid, kan de rechter dit alleen honoreren als de gedaagde daardoor in zijn verdediging is geschaad (art 94 lid 1 Rv). Als de gedaagde niet verschijnt, moet de rechter ambtshalve een onderzoek naar de nietigheid instellen. Alleen tegen een geldige dagvaarding kan namelijk verstek worden verleend en worden voortgezet (art 76 en 93 lid 1 Rv). Als de dagvaarding door een onbevoegde deurwaarder is uitgebracht, levert dit ook een gebrek op (art 95 Rv).



Hst 6. Van verwering en het voldingen der zaak

De gedaagde kan alleen op de dagvaarding verschijnen doordat zich voor hem een procureur stelt (art 137 lid 1 Rv). Is de gedaagde niet verschenen, vindt toepassing van hetgeen is bepaald in art 76 tot 89a Rv. Er bestaat voor de gedaagde geen verschijningsplicht. Is de gedaagde verschenen, dan neemt het contradictoire (het op tegenspraak gevoerde) geding aanvang.

De taak van de rechter op de zittingen waarop conclusies worden uitgewisseld, is een beperkte.

Rolrechter: rechter die op vaste dagen zitting houdt.

Rolwaarnemer: procureur die voor andere procureurs optreedt op de rolzitting

De eerste conclusie is die van eis, en wordt door de eiser genomen op de dienende dag (de dag waartegen hij de gedaagde heeft opgeroepen; art 140 Rv). Nadat de eiser van eis heeft ingediend, heeft de gedaagde gelegenheid zijn verweer te voeren in de conclusie van antwoord (art 141 Rv). De conclusie van antwoord moet met redenen zijn omkleed (gemotiveerd zijn, art 141 lid 1 Rv). Een onvoldoende gemotiveerde ontkenning zal door de rechter terzijde gelaten kunnen worden, zodat het door de eiser gestelde feit bij gebrek aan deugdelijke motivering als vaststaand wordt aangemerkt (art 176 lid 1 Rv). Indien bij conclusie van antwoord wel ten principale geantwoord is, kunnen in een later stadium van het geding nieuwe verweermiddelen ten principale worden voorgedragen. Exceptieve verweermiddelen, die niet zijn opgeworpen bij conclusie van antwoord, kunnen later niet meer in het geding worden gebracht.

Gebruikelijk is dat de gedaagde zijn antwoord begint met de mededeling dat hij alle stellingen van de eiser ontkent. Voordien dient de rechter vast te stellen of er aanleiding is een verschijning van partijen (comparitie) te gelasten (art 141a Rv). Hij kan dan laten weten welke onderwerpen hij toegelicht wenst te zien.

Conclusie van repliek: de eiser kan gemotiveerd de conclusie van antwoord van de gedaagde bestrijden

Conclusie van dupliek: gedaagde beantwoordt de conclusie van repliek

In spoedeisende zaken kan de rechter bepalen dat geen gelegenheid is voor conclusies van repliek en dupliek (art 145 Rv). De duur van een civiel geding wordt met name bepaald door de tijdsruimte tussen de conclusies.

Peremptoir stellen: wil een partij niet langer uitstel voor het nemen van de conclusie toestaan, dan moet zij de rechter vragen te bepalen dat de wederpartij uiterlijk op een bepaalde dag haar conclusie moet nemen en dat haar daarna geen uitstel meer zal worden toegestaan. De partij die na de peremptoirstelling niet de conclusie neemt, verliest het recht dat te doen. Als de andere partij instemt met het door de ene gewenste uitstel, kan de rechter ambtshalve peremptoir stellen (art 143 Rv).

Als de conclusies zijn gewisseld, is de schriftelijke gedingvoering ten einde. Partijen leveren dan op de daarvoor door de rolrechter bestemde dag hun procesdossier in bij de rechter (stukken fourneren voor vonnis). De raadslieden lichten in sommige zaken de in de gedingstukken weergegeven standpunten van hun partijen mondeling toe (pleidooi). Ook nieuwe feitelijke stellingen kunnen bij pleidooi worden aangevoerd. Na het pleidooi worden de stukken overgelegd voor het verkrijgen van vonnis. Als partijen stukken hebben gefourneerd, moet de rechter het eindvonnis wijzen. In de gevallen zal het door partijen overgelegde schriftelijk bewijsmateriaal vaak niet voldoende zijn om de rechter in staat te stellen het geschil tussen partijen aanstonds met een eindvonnis te beslissen; er zal eerst een nadere bewijslevering moeten plaatsvinden en er komt een tussenvonnis.

In een aantal arrondissementen wordt tegenwoordig gewerkt met een aangepaste procesregeling (versneld regime).

Volgens art 134 Rv is de eiser bevoegd tot de afloop van het geding zijn eis bij conclusie of akte ter rolle te verminderen. Hij kan ook aan het geding geheel een einde willen maken; hij kan onder betaling van de kosten afstand doen van de instantie, mits dit gebeurt voor het antwoord (art 277 Rv).

Schorsing: onderbreking van de procedure. Gevolg: alle proceshandelingen tijdens de schorsing zijn ongeldig.

Vier gronden voor schorsing:

- door gebeurtenissen betreffende de persoon van een der gedingvoerende partijen (overlijden, handelingsonbekwaamheid, ondercuratelestelling, meerderjarig worden)

- het overlijden of het verlies van betrekking van de gestelde procureur (art 254, 256 Rv)

- ontkentenis van gerechtelijke verrichtingen (désaveu): schorsing van rechtswege (bijv. als de procureur namens zijn partij proceshandelingen zijn verricht, zonder dat hij daartoe een volmacht bezat (art 263 Rv)

- een van de procespartijen wordt failliet verklaard of verkrijgt schuldsanering (art 287 jo art 313 Fw)

Wanneer rechtsovergang plaats vindt door het overlijden van de eiser, kunnen zijn erfgenamen, na schorsing en hervatting, het geding op eigen voet voortzetten (art 254, 256, 257 Rv). Blijft schorsing achterwege, dan kan op naam van de overledene worden voortgezet. Wil de gedaagde hoger beroep instellen, dan dient hij na het overlijden van de eiser zijn appel te richten tegen de erfgenamen van de overledene. (ook bij juridische fusie van rechtspersonen, art 2:309 BW). Vond rechtsovergang plaats door cessie van de vordering waaromtrent wordt geprocedeerd, dan is er geen mogelijkheid van schorsing van het geding, omdat art 254 Rv daar niets over inhoudt. Vond cessie plaats nadat de vordering van de eiser werd toegewezen, dan is de gedaagde bevoegd in appel de oorspronkelijke eiser te dagvaarden. Is de vordering tijdens het geding gecedeerd en werd zij afgewezen, dan is de cessionaris aan het vonnis gebonden maar hij is, evenals de cedent, bevoegd om rechtsmiddelen in te stellen. Als hangende de instantie de eiser door fusie ophoudt te bestaan, zet de nieuwe rechtspersoon als rechtsopvolger onder algemene titel de procedure voort. Is een vordering gecedeerd of op andere wijze overgegaan, nadat in de procedure een toewijzend vonnis is gewezen, dan gaat de bevoegdheid om de executoriale titel ten uitvoer te leggen over op de rechtverkrijgende (art 6:142 BW).

Hst 7. De bewijslevering

Gevallen waarin het bewijsrecht niet of beperkt geldt: kort geding, arbitrale procedure, rekestprocedure, schadevergoeding.

Feiten of omstandigheden van algemene bekendheid alsmede algemene ervaringsregels mogen door de rechter aan zijn beslissing ten grondslag worden gelegd, ongeacht of zij zijn gesteld; zij behoeven ook geen bewijs (art 176 lid 2 Rv). Evenmin behoeven processuele feiten gesteld en bewezen te worden (art 176 lid 1 Rv). De lijdelijkheid van de rechter brengt mee dat wanneer de ene partij door de andere partij gestelde feiten erkent, hij deze als vaststaand moet beschouwen en terzake dus geen bewijs mag opdragen. In een overeenkomst kan de bewijskracht van bepaalde bewijsmiddelen worden geregeld in afwijking van de wettelijke voorschriften. Zou het krachtens de overeenkomst niet toegestaan zijn om tegenbewijs te leveren dan is er sprake van een vaststellingsovereenkomst (art 7:900 lid 3 BW).

Hoofdregels van ons bewijsrecht: de bewijslevering wordt door partijen verricht (niet door de rechter). Aan de bewijslast is bewijsrisico verbonden: slaagt de eiser niet in bewijslevering, wordt de vordering afgewezen, slaagt de gedaagde niet, wordt toegewezen. De rechter verdeelt de bewijslast. De rechter kan alleen bewijs opdragen omtrent betwiste feiten (art 176 lid 1 Rv). De rechter moet getuigenbewijs opdragen als een partij daartoe een terzake dienend bewijsaanbod heeft gedaan (art 192 Rv).

De partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van door haar gestelde feiten of rechten, draagt de bewijslast van die feiten of rechten, tenzij uit de eisen van redelijkheid en billijkheid een andere verdeling van de bewijslast voortvloeit (art 177 Rv: objectiefrechtelijke leer). Uit de billijkheidsleer vloeit voort dat de eiser of gedaagde bewijs dient te leveren ten aanzien van de feiten waarop hij in het bijzonder toezicht heeft gehad.

Vrije bewijskracht: het wordt aan de rechter overgelaten welke geloofwaardigheid het bewijsmiddel heeft.

Bewijsmiddelen – waarvan geen uitputtende opsomming is gegeven – hebben vrije bewijskracht, behoudens andersluidende wetsbepaling (art 179 lid 2 Rv).

Dwingende bewijskracht: de rechter wordt voorgeschreven aan een bewijsmiddel bewijskracht toe te kennen (art 178 Rv).

Generlei bewijskracht: de wet verbiedt de rechter de inhoud van het bewijsmiddel voor waar aan te zien.

Van onrechtmatig bewijs is alleen sprake als het maken van de opname een inbreuk op de in art 8 EVRM gewaarborgde bescherming van de persoonlijke levenssfeer oplevert, maar daarvoor kan een rechtvaardigingsgrond bestaan. Het is niet goed voorspelbaar wanneer de rechter een bewijsmiddel ontoelaatbaar zal oordelen.

De voornaamste bewijsmiddelen in het civiele geding zijn schriftelijk bewijs en getuigenbewijs.

Schriftelijk bewijs

Geschriften worden onderverdeeld in geschriften die geen akten zijn, en geschriften in akten. Laatstgenoemde wordt onderverdeeld in authentieke en onderhandse akten.

Onderhandse akte: geschrift, opgemaakt om tot bewijs te dienen en ondertekend door degene te wiens laste in het stuk bewijsrechtelijk wordt beschikt (art 183 Rv)

Een akte levert ten nadele van de ondertekenaar dwingende bewijskracht op (art 184 Rv). Op degene die stelt dat de akte vals of vervalst is, rust de bewijslast. Een onderhandse akte heeft vrije bewijskracht. Kan door de eiser niet een geschrift worden overgelegd, terwijl dit door de wet als uitsluitend bewijsmiddel is voorgeschreven, dan kan hij het bestaan van zijn recht niet bewijzen.

Schuldbekentenis: akte, waarin de ondertekenaar verklaart een geldbedrag aan een ander – die gewoonlijk niet medeondertekent – te zijn verschuldigd.

Een onderhandse schuldbekentenis moet om als dwingend bewijs te dienen, aan bijzondere vereisten voldoen.

Kwitantie: schriftelijke en ondertekende verklaring van de schuldeiser, dat hij gelden van de debiteur heeft ontvangen ter voldoening van diens verbintenis. Dit levert dwingend bewijs op.

Authentieke akte: akte, opgemaakt door een daartoe bevoegde ambtenaar (art 183 Rv).

Notaris: door de overheid aangestelde ambtenaar, die akten verlijdt in opdracht van partijen en daartoe door hen wordt gehonoreerd.

Het exploot van de deurwaarder is een authentieke akte. De notariële akte heeft vier bijzonderheden:

1. vermoeden van echtheid; 2. Bijzondere, dwingende bewijskracht (art 184 lid 1 Rv); 3. executoriale titel; 4. wet eist in sommige gevallen een notariële akte.

Aan geschriften die geen akten zijn is vrije bewijskracht verbonden (kassabonnen, trein- of vliegtickets, foto’s).

De bewijskracht van een akte is niet beperkt tot partijen bij de akte, maar strekt zich mede uit over de rechtsopvolgers of vertegenwoordigers (art 184 lid 2). De dwingende bewijskracht die aan de akte verbonden is wanneer deze wordt overgelegd tegenover rechtverkrijgenden, strekt zich niet uit tot de datum van de akte; de datum heeft vrije bewijskracht (art 184 lid 2 Rv).

Wie in het bezit is van een onderhandse akte of enig ander geschrift, is bij machte tevens aan de datum dwingende bewijskracht ten opzichte van derden te verlenen, door de akte resp. het geschrift te doen registreren.

Exhibitieplicht: iemand die een schriftelijk bewijsstuk onder zijn berusting heeft, kan genoodzaakt worden daarvan inzage en afschrift te verlenen aan derden (art 843a, 843b Rv).

Volgens art 188 Rv levert een strafvonnis dwingende bewijskracht op. Vereisten: kracht van gewijsde, bewezen is verklaard dat de verdachte het feit heeft begaan, het vonnis is op tegenspraak gewezen, en afkomstig van de Nederlandse strafrechter. Het heeft echter alleen gezag van gewijsde tussen partijen met inbegrip van hun rechtsopvolgers.

Getuigenbewijs

Een getuigenverklaring kan alleen als bewijs dienen voor zover zij betrekking heeft op hetgeen de getuige zelf heeft waargenomen (art 189 Rv). Ook partijen kunnen als getuige optreden (art 190 Rv). Indien een partij als getuige is gehoord omtrent door haar te bewijzen feiten kan haar verklaring geen bewijs in haar voordeel opleveren, tenzij de verklaring strekt ter aanvulling van onvolledig bewijs (art 213 Rv).

Een ieder die daartoe op de door de wet voorgeschreven wijze is opgeroepen, is verplicht om als getuige op te treden, ook als het een zaak betreft waarmee hij zelf niets te maken heeft (art 191 lid 1 Rv). In sommige gevallen heeft de getuige verschoningsrecht.

Nadat de conclusies zijn gewisseld en eventueel een comparitie (na antwoord) of pleidooi heeft plaatsgevonden zal de rechter nagaan of hij over voldoende materiaal beschikt om een endvonnis te wijzen. Als nadere bewijslevering nodig is, kan hij in een tussenvonnis ambtshalve of op verzoek één of beide partijen tot het getuigenverhoor ‘toelaten’ (art 192 lid 1 Rv).

De bewijslevering door getuigen wordt steeds met een interlocutoir tussenvonnis ingeleid (art 46 lid 3 Rv). Dit zal alleen geleverd kunnen worden, wanneer de rechter deze bewijslevering heeft bevolen (art 192 lid 1 Rv).

Het interlocutoire vonnis zal moeten inhouden:

- datgene wat bewezen moet worden (art 192 lid 2 Rv: probandum)

- aanwijzing van de partij die bewijs moet leveren (art 192 lid 2 Rv)

- de benoeming van een lid der rechtbank tot rechter-commissaris, door wie het getuigenverhoor zal worden afgenomen alsmede plaats en tijd waarop gehoord wordt (art 192 lid 3 Rv)

- motivering van het vonnis (art 192 Rv)

Heeft de rechter aan een van de partijen, bijv de eiser, het leveren van getuigenbewijs opgedragen, is deze belast met het vinden en het oproepen van de getuigen. De getuige is verplicht te verschijnen en zijn verklaring af te leggen (art 191 lid 1 Rv). De oproeping vindt plaats per deurwaardersexploot (dagvaarding) of per aangetekend schrijven (art 196 lid 1 Rv). De getuigen worden één voor één binnengelaten en leggen eerst de eed en belofte en vervolgens hun verklaring af (art 203 lid 2 en 205 Rv). De rechter begint met het stellen van vragen omtrent de te bewijzen feiten. Er wordt dan een proces-verbaal van de getuigenverklaring opgemaakt. De wederpartij van degene die de getuigen heeft doen horen, heeft het recht om tegenbewijs te leveren door op zijn beurt getuigen te laten horen (art 194 Rv: hoor en wederhoor, contra-enquête). In het eindvonnis kan de rechter terugkomen op de bewijsopdracht en hetgeen ter zake daarvan werd overwogen, maar niet op hetgeen overigens werd beslist. Woont een getuige in het buitenland, dan zal de Nederlandse rechter de buitenlandse rechter kunnen opdragen de getuige te horen (art 202 Rv: rogatoire commissie). Wanneer de rechter behoefte heeft aan een deskundig oordeel over de geschilpunten, kan hij voorlichting door een of meer deskundigen gelasten; dit wordt in interlocutoir vonnis gegeven. Deskundigen stellen hun onderzoek hetzij onder leiding van de rechter, hetzij zelfstandig in (art 223 Rv). De deskundige is voor zijn onderzoek gewoonlijk op medewerking van partijen vereist. Van een partij mag niet worden verlangd gegevens te verschaffen voor tegenbewijs tegen zichzelf. Bij het onderzoek dat door de deskundige wordt verricht, dient hij partijen zo veel mogelijk te betrekken (art 223 lid 5 Rv). Na afloop van hun onderzoek brengen de deskundigen rapport aan de rechter uit (art 221 Rv). Het honorarium, verschuldigd aan deskundigen ter zake van hun werkzaamheden komt voor rekening van de gedingvoerende partijen.

Voorlopig getuigenverhoor kan thans afgenomen worden, hetzij wanneer gevaar van verlies van het bewijsmiddel bestaat, hetzij om andere redenen (art 214-220 Rv). Ingeval van misbruik van procesrecht zal de rechter, bij wie het verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor wordt gedaan, dit verzoek dienen af te wijzen. Het voorlopig getuigenverhoor wordt aangevraagd bij verzoekschrift. De regels van getuigenverhoor zijn van toepassing (art 217 Rv). Het bij het voorlopig getuigenverhoor opgemaakte proces-verbaal heeft in de latere procedure dezelfde bewijskracht als ware het verhoor in de procedure zelf opgelegd (art 219 Rv). De competente rechter is in beginsel de rechtbank. Wordt getuigenverhoor gelast in een lopende procedure, dan zal de partij die de getuige heeft voorgebracht diens reis- en verletkosten moeten voorschieten, maar wordt hij tenslotte in het gelijk gesteld, zullen deze kosten ten laste van de wederpartij worden gebracht (art 56 Rv).

Ook gerechtelijke plaatsopneming en bezichtiging zijn, behalve schriftelijk bewijs, getuigenbewijs en deskundigenbericht, ook bewijsmiddelen.

Plaatsopneming: bezichtiging door de rechter van een plaatselijke situatie buiten het gerechtsgebouw (art 226 Rv). Op dezelfde wijze als getuigenverhoor wordt gehouden, kan voorlopige plaatsopneming, bezichtiging of een voorlopig deskundigenbericht plaatsvinden (art 227-232 Rv).

Hst 8. Samenvoeging van rechtsvorderingen

Een rechtsverhouding van gecompliceerde aard kan in één procedure aan de rechter worden voorgelegd:

1. eiser heeft meer dan één vorderingsrecht tegen de gedaagde en wil die in één geding voorleggen (objectieve cumulatie)

2. gedaagde heeft een tegenvordering tegen de eiser (reconventie). De tegen de gedaagde ingestelde vordering is de conventie (art 250-253 Rv)

3. de eiser stelt een vordering in tegen meerdere gedaagden, of meer dan één eiser procedeert tegen meer dan één gedaagde (subjectieve cumulatie)

4. als de eis wordt toegewezen, kan de gedaagde een verhaalsrecht op een derde hebben. De derde kan dan in het geding betrokken worden (vrijwaring)

5. een derde mengt zich in de tussen de eiser en gedaagde aanhangige procedure (interventie)

Ad 2: voordelen: kostenbesparing, één vonnis door dezelfde rechter berecht.

De gedaagde kan in zijn verweer de tegenvordering verrekenen, waardoor de eisers vordering met het bedrag van de tegenvordering verminderd wordt. De rechter kan een vordering ondanks een beroep van de gedaagde op verrekening toewijzen, indien de gegrondheid van dit verweer niet op eenvoudige wijze is vast te stellen (art 6:136 BW). Vordering in reconventie is soms niet mogelijk: de eiser is een formele procespartij; de rechter is absoluut onbevoegd tot berechting van de reconventie; door de wet is een bijzondere procesgang voorgeschreven.

De gedaagde kan de reconventionele vordering alleen bij conclusie van antwoord instellen (art 251 Rv); heeft hij dit verzuimd, dan kan het niet meer in een later stadium.

Ad 3: relatief bevoegd is de rechter van de woonplaats van één der gedaagden, keuze van de eiser(s) (art 126 lid 7 Rv). Vereist is dat tussen de vorderingen een nauwe samenhang moet bestaan.

Exceptio plurium litis consortium: het verweer van de gedaagde dat nog anderen als eiser of gedaagde in het proces betrokken hadden moeten worden.

Ad 4: vrijwaring: gedwongen deelneming door een derde aan de procedure. Zakelijke vrijwaring: degene van wie de gedaagde het door de eiser betwiste recht verkreeg moet instaan voor het bestaan daarvan; hij moet de gedaagde helpen dat recht te verdedigen en hem bij verlies van de procedure schadeloosstellen. Eenvoudige vrijwaring is als de gedaagde wegens het verliezen van de procedure een regresrecht heeft. Ook de eiser kan een derde partij in vrijwaring oproepen. Voordelen van vrijwaring: de hoofdzaak en vrijwaringszaak worden indien mogelijk in één vonnis ( art 73 Rv) en door dezelfde rechter (art 74 Rv) beslist; vereenvoudiging van de bewijslevering. Gevallen waarin vrijwaring niet is toegestaan: de oproeping in vrijwaring wordt alleen toegestaan als het verlies van de hoofdzaak ontstaansvoorwaarde is voor de toewijzing van de vordering van de gewaarborgde op de waarborg: niet wanneer er een meer verwijderd verband tussen hoofdzaak en vrijwaringszaak bestaat. Het verzoek van de gedaagde om een derde in vrijwaring te mogen roepen zal soms worden afgewezen op grond van de verwachting, dat door de behandeling in vrijwaring vertraging zal ontstaan in de behandeling van de hoofdzaak, waar de eiser in de hoofdzaak geen genoegen mee behoeft te nemen. Het verzoek tot oproeping in vrijwaring kan alleen worden toegewezen als verwacht kan worden dat de opgeroepene de gewaarborgde bij zijn bewijslevering in de hoofdzaak zal kunnen steunen (verworpen door de rechtspraak). Het verzoek tot oproeping in vrijwaring kan niet worden toegewezen als de rechter, bij wie de hoofdzaak aanhangig is, absoluut onbevoegd is van de zaak tussen de waarborg en de gewaarborgde kennis te nemen.

Ad 5: interventie bestaat uit voeging (derde neemt deel aan het proces om één der partijen te steunen) en tussenkomst (derde wil een eigen zelfstandig recht tegenover beide partijen handhaven). De derde mag alleen interveniëren als de rechter dit toestaat in tussenvonnis. De interveniënt neemt als procespartij deel aan het geding. Er moet een belang van de verzoeker zijn om zich in het geding te stellen aan de zijde van een der partijen ter ondersteuning van diens standpunt. (bijv. benadeling van rechten of rechtspositie van de verzoeker zelf). De verzoeker die tussen wil komen moet doen blijken van een belang om benadeling of verlies van een hem toekomend recht, dat bedreigd wordt door het hangende geding, te voorkomen, en voor het behoud waarvan zijn optreden in het geding nodig is.

De wet schrijft soms voor dat een derde in het geding moet worden geroepen: gedwongen tussenkomst.



Hst 9. Het vonnis

Nadat de eiser en de gedaagde hun wederzijdse standpunten aan de rechter hebben voorgelegd, is het woord aan de rechter. Hij kan zich aan deze taak niet onttrekken (art 13 Wet AB). Het geding leidt tot een rechterlijke uitspraak wat vonnis wordt genoemd (de door de rechter als bevoegd overheidsorgaan verrichte rechtshandeling, strekkende tot beslissing van het aan hem voorgelegde geschil tussen partijen.).

In het algemeen zal men de overheid niet aansprakelijk kunnen stellen voor een verkeerde rechterlijke beslissing. Slechts als bij de voorbereiding daarvan zo fundamentele rechtsbeginselen zijn veronachtzaamd dat van eerlijke en onpartijdige behandeling niet meer kan worden gesproken én tegen die beslissing geen rechtsmiddel openstaat en heeft opengestaan, is de overheid aansprakelijk. Een fundamenteel rechtsgevolg van het vonnis is dat het de rechtstoestand van partijen op bindende wijze vaststelt (art 67 Rv: gezag van gewijsde: gebondenheid van partijen aan het vonnis). Het gezag van gewijsde is beperkt tot partijen in de procedure en hun rechtverkrijgenden (art 67 Rv, 6:142 BW).

Positieve gezag van gewijsde: wat in het vonnis is beslist is rechtens waar: tegenbewijs is niet mogelijk

Negatieve gezag van gewijsde: de rechter dient niet nog eens te beslissen over een aanspraak waarin al eerder tussen dezelfde partijen in een vonnis is beslist.

Lites finiri oportet: aan het geding moet een einde komen; gesloten stelsel van rechtsmiddelen. Hiermee wordt aangegeven dat een rechterlijk vonnis op geen andere wijze kan worden aangetast dan door middel van een der in de wet geregelde rechtsmiddelen.

Kracht van gewijsde: er staat tegen een vonnis geen gewoon rechtsmiddel meer open. Hierdoor wordt het vonnis onherroepelijk.

Gewone rechtsmiddelen: verzet (art 81 Rv), hoger beroep (art 332 Rv), revisie (art 359 Rv), cassatie (art 398 Rv). Het instellen van gewone rechtsmiddelen schorst de tenuitvoerlegging. Buitengewone rechtsmiddelen: rekest-civiel en derdenverzet (art 379-392 Rv). Buitengewone rechtsmiddelen zijn niet schorsend.

Condemnatoir vonnis: vonnis waarbij de gedaagde wordt veroordeeld tot het verrichten van een prestatie

Constitutief vonnis: vonnis waarbij ingevolge wettelijk voorschrift een bepaalde rechtsbetrekking wordt tenietgedaan of een nieuwe rechtstoestand in het leven wordt geroepen.

Declaratoir vonnis: vonnis waarin de rechter verklaart wat rechtens is.

Een vonnis kan ook verschillende van deze typen in zich hebben.

Al deze vonnissen behoren tot de eindvonnissen (art 45 Rv). De rechter is dikwijls genoodzaakt een tussenvonnis te wijzigen (art 46 lid 1 Rv). In het algemeen is elk tussenvonnis appelabel, mits ook het eindvonnis appelabel zal zijn. Verschillende soorten tussenvonnissen:

Praeparatoir vonnis: vonnis welk gegeven is tot instructie van de zaak en strekt om het proces in staat van wijzen te brengen, zonder dat zulks op de zaak ten principale van enige invloed kan zijn (art 46 lid 2 Rv).

Interlocutoir vonnis: vonnis waarbij de rechter, alvorens zijn recht te doen, een bewijslevering gelast (art 46 lid 3 Rv)

Incidenteel vonnis: vonnis in een tussengeding, niet vallende onder een der andere categorieën van tussenvonnissen.

Provisioneel vonnis: vonnis waarbij de rechter tijdens een aanhangig geding een maatregel van voorlopige aard treft.

Rechterlijke rolbeschikkingen worden niet als tussenvonnissen aangemerkt.

Een condemnatoir vonnis kan ten uitvoer worden gelegd, ook als het nog niet in kracht van gewijsde is gegaan. Beperkingen van de tenuitvoerlegging:

- wanneer tegen het vonnis door de in het ongelijk gestelde gedaagde een gewoon rechtsmiddel ingesteld wordt, kan de in het gelijk gestelde eiser de executie niet aanvangen of de eenmaal aangevangen executie niet voortzetten (art 82 lid 2, 350 lid 1, 404 lid 1 Rv). De executie wordt geschorst.

- de in het gelijk gestelde eiser zal, als het vonnis bij verstek werd gewezen en nog vatbaar is voor verzet, de tenuitvoerlegging niet kunnen doen plaatsvinden wanneer 8 dagen na de betekening van het vonnis zijn verstreken (art 80 Rv).

Deze uitzonderingen treden niet op, als het vonnis uitvoerbaar bij voorraad is verklaard (art 52 Rv).

Bij de tenuitvoerlegging van een vonnis, dat nadien ten gevolge van het instellen van een rechtsmiddel wordt vernietigd, is de executant gehouden al hetgeen hij heeft ontvangen op grond van art 6:203 BW (onverschuldigde betaling) aan de wederpartij te restitueren. Daarnaast dient hij de schade te vergoeden die de geëxecuteerde leed door de uitwinning, voor welke achteraf geen grond bleek te bestaan.

Wie bij het vonnis in het ongelijk gesteld wordt, wordt verwezen in de kosten van de tegenpartij (art 56 Rv). Soms worden de kosten niet voor rekening van de andere partij gebracht: de rechter compenseert de kosten (art 56 lid 1 Rv); kosten zijn nodeloos aangewend (art 56 lid 1 Rv); partij is niet liquidabel.

De rechtsgrond voor de veroordeling in de proceskosten wordt dikwijls gezocht in onrechtmatigheid ten opzichte van de wederpartij, gepleegd door degene die ten onrechte een eis blijkt te hebben ingesteld, respectievelijk tegen een ingestelde eis ten onrechte verweer blijkt te hebben gevoerd.

De inhoud van het vonnis moet een motivering en een dictum (de door de eiser of gedaagde verlangde uitspraak, ingeleid met ’recht doende’ bevatten).

De afwijzing van eisers vordering kan op diverse gronden berusten. De eiser wordt niet-ontvankelijk verklaard als door de eiser gestelde, zelfs indien bewezen, niet toewijzing van de vordering kan schragen. Is de rechter van oordeel dat de eis ontvankelijk is, maar dat de eiser niet in het op hem rustende bewijs is geslaagd, dan wordt de vordering ontzegd. Een eerder ontzegde vordering kan niet opnieuw ingesteld worden; de niet-ontvankelijk verklaarde vordering kan echter met een verbeterde dagvaarding opnieuw aanhangig gemaakt worden, omdat de zaak die met de tweede dagvaarding ingeleid werd, dikwijls als een andere kan worden beschouwd dan die waarvoor eerder gedagvaard was.

Bemiddelend vonnis: vonnis dat een door de rechter redelijk geachte schikking of dading bevat, zonder dat partijen daarin hebben toegestemd

Lijdt de rechtshandeling aan een gebrek, dan is zij uit dien hoofde niet nietig. Rechtsmiddelen kunnen alleen gedurende een bepaalde termijn worden ingesteld; is deze termijn verstreken zonder dat zulks heeft plaatsgevonden, dan is het vonnis onaantastbaar. Alleen in een beperkt aantal gevallen kan het vonnis, nadat het in kracht van gewijsde is gegaan, op grond van een buitengewoon rechtsmiddel de rechtskracht worden ontnomen. Het vonnis moet ter openbare terechtzitting worden uitgesproken (art 121 Grw, art 20 Wet RO).

Minuut: originele exemplaar van het vonnis

Grosse: afschrift van het vonnis in executoriale vorm. Dit wordt aan elk der partijen gegeven.

Expeditie: een of meer afschriften van het vonnis. Partijen kunnen dit verlangen.

deel 2:

Hst 10. De verzoekschriftprocedure

De oneigenlijke rechtspraak is een personen- of familierechtelijke aangelegenheid, en vangt de gedingvoering aan met een verzoekschrift dat door de rechtzoekende tot de rechter wordt gericht. Er zijn enige geschillen van vermogensrechtelijke aard die d.m.v. de verzoekschriftprocedure worden beslecht: beëindiging arbeidsovereenkomst, appartementsrecht, handelsnaamwet, arbitrage, gemeenschap, huurprijzenwet woonruimte.

Voor de verzoekschriftprocedure geldt als uitgangspunt dat een geding alleen met een verzoekschrift kan worden ingeleid als daarvoor een aanknopingspunt in de wet is te vinden: gesloten stelsel van verzoekschriftprocedures (art 429b Rv). Formele criterium: het wordt uitdrukkelijk door de wet bepaald; materiële criterium: het vloeit uit de aard van de rechtsbetrekking voort.

Voor de verzoekschriftprocedure gelden eigen regels van absolute en relatieve competentie; ze worden steeds ambtshalve toegepast.

Absolute competentie: de rechtbank in eerste aanleg neemt kennis van alle zaken die met een verzoekschrift worden ingeleid, uitgezonderd die welke bij de wet verklaard zijn te behoren tot de bevoegdheid van de kantonrechter van de hoven of van de Hoge Raad (art 43a een 55a Wet RO).

Relatieve competentie: hoofdregel is: de rechter van de woonplaats van de verzoeker is bevoegd (art 429c lid 1 Rv). Bijzondere regels voor uiteenlopende gevallen: art 429c Rv.

Het verzoekschrift wordt door de verzoeker (rekwestrant) gericht tot de rechter die volgens de regels van de relatieve en de absolute bevoegdheid competent is en bij de griffie van het gerecht ingediend, eventueel per post of fax. Er gelden drie vereisten: 1. schriftelijk verzoek (art 429a Rv); 2. bevat gegevens betreffende de verzoeker, omschrijving van het verzoek en de gronden waarop het berust (art 429d Rv); 3. het moet worden ingediend en ondertekend door een procureur als er verplichte procesvertegenwoordiging geldt (art 429d lid 3 Rv).

De rechter stelt de datum vast waarop de zaak ter zitting zal worden behandeld (art 429f lid 1 Rv). De verweerder is in de gelegenheid om een verweerschrift in te dienen (art 429h Rv) waarin een tegenverzoek kan worden gedaan (art 429h lid 4 Rv). Het verzoek wordt mondeling behandeld tijdens een openbare terechtzitting (art 429g Rv). De rechter moet erop toezien dat de eis van hoor en wederhoor zorgvuldig in acht wordt genomen. Tijdens de behandeling kunnen nog bewijsstukken worden overgelegd. Van de aard van de betreffende verzoekschriftprocedure hangt af of de regels van het bewijsrecht van toepassing zijn. Pas als tot bewijslevering is besloten, zijn de formele voorschriften dienaangaande de dagvaardingsprocedure van overeenkomstige toepassing (art 182 Rv).

Een verzoekschriftprocedure eindigt niet met een vonnis, maar met een beschikking. De beschikking kan uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard; tevens kan een kostenveroordeling worden uitgesproken (art 429k lid 3 Rv). Beschikkingen zijn vatbaar voor hoger beroep, tenzij dat is uitgesloten. De verzoekschriftprocedure kent geen verzet. Tegen een tussenbeschikking staat alleen hoger beroep open in combinatie met de eindbeschikking. Eveneens staat hoger beroep open voor zover de tussenbeschikking tevens een eindbeschikking bevat. Als dat niet door de wet is uitgesloten staat van de beschikking die in appel is gewezen cassatieberoep open. Ook rekest-civiel is, hoewel de wet daarover zwijgt, door de Hoge Raad toegelaten in de verzoekschriftprocedure. Dit is beperkt tot bedrog en achterhouding van relevante stukken.

In het BW komen vier scheidingsgedingen voor:

- echtscheiding: leidt tot ontbinding van het huwelijk ( art 1:149 BW)

- scheiding van tafel en bed: het huwelijk blijft in stand, maar kan naar verloop van tijd tot huwelijksontbinding aanleiding geven (art 1:179 BW)

- huwelijksontbinding na voortgezette scheiding van tafel en bed

- opheffing der gemeenschap: slechts de huwelijksgemeenschap is ontbonden, het huwelijk blijft in stand (art 1:99 BW)

Deze gedingen kunnen ook tussen geregistreerde partners gevoerd worden (art 1:18 e.v. BW).

De Nederlandse rechter heeft rechtsmacht indien beide partijen Nederlander zijn, indien een der partijen Nederlander is en tenminste zes maanden woonplaats heeft in Nederland, indien een der partijen gedurende tenminste twaalf maanden woonplaats heeft in Nederland, ongeacht nationaliteit (art 814 lid 1 Rv). In absolute zin is de rechtbank bevoegd om van het verzoek tot echtscheiding kennis te nemen (art 43a RO). In art 429c Rv is de relatieve competentie geregeld: bevoegdheid van de rechter van de woonplaats van verzoeker.

De echtscheidingsprocedure begint als één van de echtgenoten het verzoek heeft ingediend. De bepalingen inzake de verzoekschriftprocedure (art 429a-429t Rv) zijn van toepassing, voor zover daarvan niet voor de echtscheidingsprocedure (art 814-828 Rv) is afgeweken.

Als gevolg van de huwelijksontbinding kunnen voor een aantal zaken voorzieningen moeten worden getroffen; art 827 Rv. Voorzieningen gedurende het echtscheidingsgeding zijn geregeld in art 822 en 823 Rv.

Als de rechter de echtscheiding heeft uitgesproken, is het huwelijk nog niet ontbonden: dat is pas als de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand wordt ingeschreven (art 1:163 BW). Echtscheiding kan door de rechtbank ook worden uitgesproken op gemeenschappelijk verzoek van beide echtgenoten (art 1:150 en 1:154 BW, art 819 Rv).

Andere verzoekschriftprocedures inzake personen- en familierecht: ondercuratelestelling (art 1:378 en 1:379 BW, art 798 Rv), meerderjarigenbewind en mentoraat (art 1:431 en 1:450 BW), benoeming van voogden en voorzieningen aangaande de ouderlijke macht en voogdij , toestemming van de kantonrechter, alimentatieprocedure (art 1:81 BW), vervangende toestemming (art 798 e.v. Rv), adoptie (art 1:229 BW).

Hst 11. De rechtsmiddelen

Gewone rechtsmiddelen: verzet, hoger beroep, cassatie (schorsende werking)

Buitengewone rechtsmiddelen: rekest-civiel, derdenverzet (geen schorsende werking)

Tegen een vonnis kunnen niet onbeperkt rechtsmiddelen worden ingesteld. De hantering van een rechtsmiddel is aan vervaltermijnen gebonden, die door de rechter ambtshalve toegepast worden (alleen niet bij derdenverzet). Gewone rechtsmiddelen kunnen door berusting verloren gaan (art 81 lid 3, 334, 400 Rv).

Berusting: gedraging van de in het ongelijk gestelde partij jegens de wederpartij, waarbij zij op ondubbelzinnige wijze haar wil te kennen geeft om zich bij de voor haar ongunstige uitspraak neer te leggen.

De wettelijke regeling van de rechtsmiddelen is exclusief (gesloten: lites finiri oportet).

Verzet

De rechter zal, als de gedaagde op de dienende dag niet verschenen is, na de dagvaarding op eventuele tekortkomingen te hebben onderzocht ‘verstek verlenen’; vaststellen dat de gedaagde, ofschoon rechtsgeldig opgeroepen, niet is verschenen. De niet-verschenen gedaagde heeft diverse mogelijkheden om de bezwaarlijke gevolgen van zijn niet-verschijning weer weg te nemen:

- zuiveren: er is nog geen vonnis gewezen, de gedaagde kan het verstek zuiveren door alsnog ter zitting te verschijnen

- verzet

- incidenteel appel: de eiser gaat in appel omdat hij niet tevreden is met het verstekvonnis, dan kan de gedaagde zijnerzijds in hoger beroep komen (art 335 lid 1 Rv).

Voor het instellen van verzet geldt een termijn van veertien dagen (art 81 Rv), en wordt gebracht voor de rechter die het oorspronkelijke vonnis heeft gewezen. De verzettermijn begint te lopen als het verstekvonnis in persoon is betekend, of als de gedaagde een daad verricht waaruit blijkt dat het vonnis of de aangevangen tenuitvoerlegging hem bekend is.

Het voltooid zijn van de tenuitvoerlegging is ook een mogelijkheid waardoor het verstekvonnis kracht van gewijsde verkrijgt (art 81 lid 2 Rv). Degene die het verzet instelt dagvaardt de eiser (art 83, 84 Rv). Na het uitbrengen van de verzetdagvaarding verloopt de procedure als een gewone dagvaardingsprocedure. De eiser kan reageren met een conclusie van antwoord in het verzet (oppositie), en dan komt repliek van de gedaagde. Het is dan aan de rechter om te beslissen of het verstekvonnis in stand blijft, of dat de vordering van de eiser geheel of gedeeltelijk wordt afgewezen.

Hoger beroep

Bij hoger beroep kan de zaak opnieuw, maar dan aan een hogere rechter, worden voorgelegd. Voor de rechtbank is het gerechtshof de appelinstantie, voor het kantongerecht de rechtbank. Voor minder belangrijke kantongerechtszaken wordt daar in hoogste ressort beslist. De wettelijke regeling voor hoger beroep geldt voor de rechtbank en het hof.

Alleen bij beslissingen van de kantonrechter kan hoger beroep zijn uitgesloten, maar is cassatie wel mogelijk (art 100 RO).

Rechtsmiddelenverbod: zowel hoger beroep als cassatie is uitgesloten

Geen hoger beroep is vereist, als de aanmerking die een van de gedingvoerende partijen op het dictum van het vonnis heeft, een kennelijke verschrijving betreft, die op eenvoudige wijze kan worden hersteld.

De appeltermijn bedraagt gewoonlijk drie maanden (art 339 lid 1 Rv). Verlenging van de appeltermijn komt voor bij incidenteel appel, ten onrechte ingesteld cassatieberoep en overlijden van een procespartij.

Het appel vangt aan met een dagvaarding, die echter niet de gronden die de appellant voor het hoger beroep wil aanvoeren (grieven) behoeft te bevatten. De dagvaarding kan worden uitgebracht aan de advocaat of procureur, die in eerste aanleg voor de wederpartij optrad (art 343 Rv). Er worden slechts twee conclusies gewisseld: de memorie van grieven en de memorie van antwoord. Niet ieder verweer kan voor het eerst in hoger beroep worden gevoerd.

De rechter in hoger beroep mag niet meer toewijzen dan de eiser van hem verlangt.

Tantum devolutum quantum appelatum: de appelrechter moet de uitspraak in eerste aanleg in stand laten voor zover deze in hoger beroep niet is aangevallen.

Geschilpunten die niet door de grieven worden geraakt blijven buiten beschouwing. De devolutieve werking van het appel verplicht de rechter om ambtshalve elementen uit eerste aanleg bij zijn beslissing te betrekken.

Van een praeparatoir tussenvonnis kan hoger beroep worden ingesteld, maar alleen tegelijk met het beroep van het eindvonnis (art 336 Rv). Van provisionele, interlocutoire en incidentele tussenvonnissen kan hoger beroep ingesteld worden, hetzij binnen de appeltermijn na het wijzen van het tussenvonnis, hetzij tegelijk met het appel tegen een later tussenvonnis of het eindvonnis (art 337 Rv). Bij incidentele en interlocutoire vonnissen kan door de rechter in het vonnis worden bepaald, dat appel ertegen niet anders kan worden ingesteld dan tegelijk met het appel van het eindvonnis (art 337 lid 2 Rv). Het appel tegen een incidenteel of interlocutoir vonnis schorst de tenuitvoerlegging ervan (art 350 lid 1 Rv). Hoe gehandeld moet worden als het interlocutoir vonnis na appel bekrachtigd dan wel vernietigd wordt, is geregeld in art. 355-356 Rv.

Cassatie

Oogmerken van cassatie zijn het handhaven van de rechtseenheid, streven naar rechtszekerheid en rechtsschepping en –ontwikkeling.

Cassatie kan plaatsvinden wegens vormverzuimen, verkeerde toepassing of schending van de wet, en overschrijding van de rechtsmacht.

Het beroep in cassatie wordt ingesteld door de partij die in de laatste feitelijke instantie in het ongelijk is gesteld. Cassatie kan ook in het belang der wet ingesteld worden, dit heeft echter alleen theoretische waarde en brengt geen nadeel toe aan de verkregen rechten van partijen. Cassatie kan alleen worden ingesteld tegen een vonnis in eerste en tevens hoogste ressort of in hoger beroep gewezen. Een appelabel vonnis is niet vatbaar voor cassatie, behalve wanneer partijen schriftelijk zijn overeengekomen het hoger beroep ‘over te slaan’ (sprongsgewijze cassatie). Dit kan alleen bij dading of compromis (art 398 Rv).

De termijn voor cassatieberoep is drie maanden na de dag van de uitspraak. In kort geding is de termijn zes weken na de uitspraak (art 295 lid 4 Rv).

De cassatieprocedure vangt aan met een dagvaarding, die de cassatiemiddelen dient te bevatten (art 407 Rv). De Hoge Raad is gebonden aan hetgeen in de bestreden uitspraak omtrent de feiten is vastgesteld (art 419 lid 3 Rv). Het beginsel van de ambtshalve aanvulling van de rechtsgronden door de rechter (art 48 Rv) geldt in cassatie slechts ten dele. Casseren mag niet op andere gronden dan die in het cassatiemiddel zijn aangevoerd. De Hoge Raad kan echter het verweer in cassatie wel ambtshalve aanvullen en mitsdien het cassatieberoep verwerpen op andere gronden dan die, waarop de gedaagde zijn verweer heeft gebaseerd, of welke door de lagere rechter ter motivering van zijn beslissing zijn aangevoerd.

De procureur heet advocaat bij de Hoge Raad. Door de eiser wordt geen conclusie van eis, maar door de gedaagde wel een conclusie (memorie) van antwoord genomen (art 411 Rv). In cassatie wordt steeds een conclusie van het OM genomen (art 418 Rv). Er geldt een meer uitgebreide mogelijkheid van kostencompensatie dan bij het geding in eerste aanleg of in hoger beroep (art 419 lid 4 Rv). De Hoge Raad mag het cassatieberoep zonder motivering verwerpen als het middel niet tot cassatie kan leiden en bovendien niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen (art 101a Wet RO).

Als de feitelijke rechter de ‘verkeerde’ uitspraak heeft gedaan, zal de Hoge Raad zijn uitspraak vernietigen. Als het vonnis van de rechter niet wordt bekrachtigd, verwijst de Hoge Raad terug naar de feitelijke rechter, die gehouden is de zaak met inachtneming van het arrest van de Hoge Raad af te doen (art 420-424 Rv).



Derdenverzet

Dit is een rechtsmiddel, waarmee iemand die geen partij bij een vonnis is geweest, de tenietdoening daarvan kan verkrijgen, mits het vonnis of arrest zijn rechten benadeelt (art 376 Rv). Derdenverzet is toelaatbaar: wanneer het gezag van een vonnis of beschikking zich ook tot derden uitstrekt; wanneer het constitutieve vonnissen betreft, waarvan de werking niet tot partijen is beperkt; als de crediteur verhaal kan uitoefenen op niet aan de debiteur toebehorende goederen en de eigenaar daarvan meent dat het vonnis waarbij de debiteur werd veroordeeld, onjuist was.

Wordt het derdenverzet toegewezen, dan leidt dat niet altijd tot een volledige tenietdoening van het vonnis. Het vonnis wordt bij gegrondbevinding van het verzet alleen in zoverre verbeterd als het de rechten van derden heeft benadeeld, tenzij het onsplitsbare der gevallen uitspraak een gehele vernietiging daarvan noodzakelijk maakt (art 380 Rv).

Rekest-civiel

Alleen in bijzondere omstandigheden wordt op het beginsel van lites finiri oportet (procedures moeten een einde hebben) inbreuk gemaakt doordat een procespartij gelegenheid krijgt een reeds in kracht van gewijsde gegaan vonnis of arrest aan te tasten. Dit kan geschieden door het instellen van rekest-civiel. De redenen tot rekest-civiel zijn limitatief: 1. Bedrog, door de ene partij tijdens de procedure gepleegd en door de wederpartij pas na de procedure ontdekt (art 382 sub 1, 7 en 8 Rv); 2. aperte rechterlijke fout die niet door hoger beroep of beroep in cassatie is kunnen worden hersteld (art 382 sub 2-6 Rv).

De termijn voor het instellen van rekest-civiel is verschillend, gewoonlijk drie maanden na het vonnis, maar bij bedrog drie maanden na ontdekking (art 385, 387 Rv). De zaak gaat opnieuw naar de rechter die het aangevallen vonnis heeft gewezen.

Rekest-civiel kan alleen worden ingesteld tegen: 1. vonnissen op tegenspraak in hoogste ressort gewezen; 2. op verstek gewezen vonnissen, die niet meer vatbaar zijn voor verzet (art 382 Rv).



Hst 12. De kantongerechtsprocedure

De kantongerechtsprocedure is geregeld in de tweede titel van boek 1 Rv. Bij de kantonrechter geldt geen verplichte vertegenwoordiging (art 101 Rv). De kantonrechter oordeelt steeds als alleensprekende rechter (unus iudex). Voor de relatieve bevoegdheid van de kantonrechter zijn de meeste bepalingen, die voor de rechtbankprocedure zijn opgenomen in art 126 Rv, op de kantongerechtsprocedure mede van toepassing (art 97 lid 2 Rv). Afwijkende competentie: huur, pacht, arbeidsovereenkomsten, consumentenzaken. De mogelijkheid om overeen te komen dat een andere kantonrechter dan de relatief bevoegde van het geschil zal kennisnemen is beperkt (art 100 Rv). De kantonrechter let ambtshalve op zijn bevoegdheid (art 156, 157a, 98 lid 1, 100 lid 3 Rv). Vermeerdering van eis is alleen toegestaan met toestemming van de kantonrechter (art 112 Rv). Bij de rechtbank is de eiser bevoegd tot eisvermeerdering, tenzij de gedaagde zich daartegen onder aanvoering van de door de wet toegelaten redenen verzet (art 134 Rv). De rechtsingang bij het kantongerecht is anders geregeld dan bij de rechtbank. De procedure bij de kantonrechter vangt aan met een dagvaarding. De eiser brengt de dagvaarding uit per exploot van een deurwaarder, of de eiser dient ter griffie een formulier in, dat vervolgens door de zorg van de griffier via een aangetekend schrijven aan de gedaagde wordt aangeboden. Voor de dagvaarding geldt een termijn van vier weken (art 7 lid 1 Rv: bij de rechtbank is de termijn acht dagen). Voor het antwoord van de gedaagde geldt bij het kantongerecht een andere regeling dan bij de rechtbank. Hij heeft twee mogelijkheden (art 105 Rv): hij verschijnt ter zitting, of hij verschijnt niet, maar heeft tijdig een schriftelijk antwoord opgesteld en aan de griffier toegezonden. Als de gedaagde niets doet, wijst de kantonrechter de eis toe, tenzij deze hem onrechtmatig of ongegrond voorkomt (art 106 Rv). Tegen het verstekvonnis kan de gedaagde verzet instellen (art 81 Rv). De rechtsgang ten overstaan van de kantonrechter verschilt van die ten overstaan van de rechtbank. Na het antwoord van de gedaagde kan de rechter comparitie van partijen gelasten (art 141a Rv) of gelegenheid tot een schriftelijke repliek en dupliek geven (art 109 Rv). Voor de kantonrechter geldt een eigensoortige regeling voor het tot stand brengen van een voorlopige voorziening. In spoedeisende zaken kan totdat de kantonrechter bij eindvonnis heeft beslist, een voorlopige voorziening getroffen worden (art 116 Rv). De voorlopige voorziening van de kantonrechter staat naast de bevoegdheid van de president om in kort geding een voorziening bij voorraad te treffen; want die bevoegdheid bestaat ook in zaken die aan de rechtsmacht van de kantonrechter zijn onderworpen.

Bij arbeidszaken is het de taak van de wetgever de werknemer te beschermen. De arbeidsovereenkomst kan ontbonden worden wegens gewichtige redenen (art 7:685 BW). De beëindiging van de arbeidsovereenkomst is door middel van opzegging onderworpen aan de toestemming van de Regionaal Directeur voor de Arbeidsvoorziening (ontslagvergunning). De wetgever beoogt de belangen te beveiligen van de huurder, die in het gehuurde een nering exploiteert en i.v.m. de plaatsgebondenheid daarvan in de huurverhouding kwetsbaar is. Dit is geregeld in art 7A:1624-1636b BW. De verhuurder die beëindiging van de huurovereenkomst vordert of de huurder machtigt tot woningruil worden bij dagvaarding aanhangig gemaakt (art 7A:1623a-1623o BW).

De Pachtwet kent twee instellingen: de Grondkamer en de pachtkamers van het kantongerecht. Voorlopige voorzieningen inzake pachtzaken kunnen behalve in kort geding bij de president van de rechtbank ook worden verkregen krachtens art 116 Rv bij de pachtkamer van het kantongerecht.

Hst 13. Speciale rechtbankprocedures

De functie van het kort geding is de bezwaren van vertraging wegnemen of opvangen. Het kort geding wordt gevoerd voor de president van de arrondissementsrechtbank, die daarbij als alleensprekende rechter optreedt, het leidt tot een voorlopige beslissing. Het gaat er om de noodzaak tot eigenmachtig handelen weg te nemen in gevallen waarin de gewone procedure geen adequaat middel is, omdat intussen, voordat de rechter daarin uitspraak zou doen, onherstelbaar nadeel kan ontstaan.

De wettelijke regeling staat in art 289-297 Rv. De betekenis van het kort geding is toegenomen, en heeft verschillende oorzaken: de verruiming van de criteria voor de onrechtmatige daad; niet alleen schadevergoeding mogelijk, maar ook een verbod om de onrechtmatige handeling te verrichten of een gebod om zich op een bepaalde wijze te gedragen; de dwangsom werd ingevoerd; verruiming van de toelaatbaarheid van het kort geding. Vereisten voor toelaatbaarheid van het kort geding: vroeger: noodzaak tot een 1. onverwijlde voorziening 2. bij voorraad, en de beslissing van de president brengt geen nadeel toe aan de zaak ten principale. Nu: de beslissing van de president in kort geding prejudicieert niet op de beslissing in het eigenlijke bodemgeschil (art 292 Rv). In kort geding kunnen zuiver declaratoire en constitutieve vonnissen niet gewezen worden. Schadevergoeding kan wel in kort geding, mits er urgentie is, en waarschijnlijkheid bestaat dat in de gewone procedure zal worden toegewezen. Volgens art 289 Rv is de president ook bevoegd in geschillen welke krachtens hun onderwerp tot de bevoegdheid van de kantonrechter zouden behoren. Bij de relatieve competentie heeft de eiser een keuze tussen de regeling van art 126 Rv en ter plaatse waar de gevraagde voorziening moet worden uitgevoerd. Ook tegen de overheid kan door een particulier of een ander overheidslichaam in kort geding worden opgetreden indien de vordering behoort tot die, waarvan volgens art 112 Grw kennisneming aan de gewone rechter is voorbehouden.

De procedure in kort geding wijkt af van de rechtsgang bij de rechtbank. Het geding vangt aan met een dagvaarding. De gedaagde wordt niet opgeroepen te verschijnen op de rolzitting. De in het algemeen voorgeschreven minimumtermijnen voor de dagvaarding gelden niet. Verplichte vertegenwoordiging geldt alleen ten dele (art 290 lid 1 Rv). De dagvaarding kan achterwege blijven als beide partijen vrijwillig voor de president verschijnen (art 290 lid 2 Rv). De wettelijke regels van bewijsrecht zijn niet van toepassing. Door de president kan de tenuitvoerlegging van het vonnis, dat in kort geding wordt gewezen, worden bevolen ‘op de minuut’ (art 297 Rv): de eiser neemt het vonnis mee met het oog op tenuitvoerlegging.

Tegen het vonnis in kort geding kan binnen twee weken hoger beroep en tegen het in appel gewezen arrest binnen zes weken cassatieberoep worden ingesteld (art 295 Rv). Is de gedaagde in eerste aanleg niet verschenen, dan kan hij verzet doen, dat voor de volle kamer moet worden gebracht (art 294 Rv).

Los van het kort geding en de eventueel tegen het vonnis ingestelde rechtsmiddelen kan de hoofdzaak aanhangig worden gemaakt, zowel tijdens de procedure in kort geding als ook na afloop daarvan. Soms wordt de vordering van de eiser in het bodemgeschil afgewezen, nadat deze eerst in kort geding was toegewezen: de bodemrechter is immers niet aan het in kort geding uitgesproken vonnis gebonden. Wijkt het vonnis in het bodemgeschil van de beslissing in kort geding af, dan kan hetgeen ter voldoening aan het kort gedingvonnis werd verricht, als onverschuldigd betaald worden teruggevorderd (art 6:203 BW). De tenuitvoerlegging van het vonnis in kort geding verplicht de in het gelijk gestelde eiser tot schadevergoeding, als later zijn recht in het bodemgeschil niet waargemaakt kan worden (art 6:162 BW). De bij kort geding in het ongelijk gestelde is, zolang de veroordeling in kort geding rechtskracht heeft gehouden zich overeenkomstig het vonnis in kort geding te gedragen. Doet hij dit niet, dan verbeurt hij de in kort geding opgelegde dwangsom, zelfs al wordt hij later in de hoofdzaak in het gelijk gesteld. Een gelijkluidende beoordeling door de bodemrechter doet de rechtskracht van het kort gedingvonnis niet eindigen.

Procedures met betrekking tot een gemeenschap

Hoofdregel van ons recht is dat niemand genoodzaakt is in een onverdeelde boedel te blijven (art 3:178 BW). Bij de meeste boedels is een boedelnotaris betrokken. Indien partijen het niet eens kunnen worden over de verdeling, constateert de notaris dat in een proces-verbaal van niet-vereniging (art 678 Rv). De meest gerede partij zal de tegenpartij voor de rechtbank dagvaarden om over het geschil uitspraak te laten doen, de rechter kan de gemeenschap in porties verdelen.

De rechter is vrij in de bepaling van de wijze van verkoop (art 3:185 lid 2 onder c BW).

In art 3:185 lid 2 onder a BW is bepaald dat de rechter bij wie een vordering tot verdeling van de nalatenschap aanhangig is, de verdeling van de gemeenschap kan vaststellen zonder dat eerst een bevel tot verdeling met benoeming van een notaris nodig is.



Hst 14. Arbitrage, bindend advies en mediation

Dit is geschilbeslechting door particulieren. Het gaat niet om het opdragen van de beslissing gelijk/ongelijk, aan een derde, maar om het met hulp van een derde door onderhandeling bereiken van een voor beide partijen bevredigende overeenkomst. Strikt genomen is mediation geen deel van het procesrecht.

Arbitrage

Dit is rechtspraak uitgeoefend door particulieren.

Arbiters/scheidsrechters/scheidsmannen: rechters die aldus met de rechtspleging worden belast

De wetgever heeft arbiters ook de mogelijkheid tot oplegging van dwangsommen en executie gegeven (art 611i Rv en 3:305 BW). Voordelen van arbitrage: sneller en goedkoper, geen verplichte procesvertegenwoordiging, meer beslotenheid en deskundigheid op een speciaal gebied. Bezwaren: er kunnen ontwikkelingen voordoen die door de overheidsrechter beslist moeten worden, gecompliceerde arbitrage is niet sneller, duurder, ingewikkeld, gevaar voor partijdigheid, en minder waarborgen voor deskundigheid.

Arbitrage kan alleen tot stand komen als dat door partijen werd overeengekomen, en ermee ingestemd hebben; men kan slechts geschillen over rechten, waarover men de vrije beschikking heeft, aan de uitspraak van arbitrage onderwerpen; vatbaar voor arbitrage zijn slechts geschillen en voorts de aangelegenheden vermeld in art 1020 lid 4 Rv.

Als arbiters bevoegd zijn van een geschil kennis te nemen, dan dient de overheidsrechter zich van een beslissing daarvan te onthouden (art 17 Grw: niemand kan tegen zijn wil van de rechter worden afgetrokken die de wet hem toekent).

Kwaliteitsarbitrage: partijen verschillen alleen over de hoedanigheid en de toestand van goederen.

Een reeds gerezen geschil wordt aan arbitrage onderworpen door een overeenkomst; of partijen verbinden zich vooraf in een overeenkomst om een eventueel geschil aan arbitrage te onderwerpen.

De overeenkomst tot arbitrage kan worden gekwalificeerd als een procesrechtelijke overeenkomst; dit leidt niet tot rechten en verplichtingen van partijen.

Arbiters moeten steeds in oneven aantal worden benoemd. Indien in de overeenkomst tot arbitrage aan een der partijen een bevoorrechte positie bij de benoeming van arbiters is toegekend, kan de wederpartij, in afwijking van de regeling zoals die in de overeenkomst is neergelegd, binnen een maand nadat de zaak aanhangig is, de president van de rechtbank verzoeken de arbiter(s) te benoemen (art 1028 Rv). Een arbiter kan worden gewraakt (rechterlijke verklaring van ondeugdelijkheid aanvragen) indien gerechtvaardigde twijfel bestaat aan zijn onpartijdigheid of onafhankelijkheid (art 1033 Rv). Er is geen uitgebreide regeling van de wijze waarop het geding moet worden gevoerd. Dit kan door partijen zelf of door arbiters processueel worden vastgesteld. Een verschijning ten overstaan van arbiters is voorgeschreven (art 1039 lid 2 Rv). Het geding moet schriftelijk en mondeling worden behandeld, tenzij partijen van mondelinge behandeling afzien.

De plaats van arbitrage wordt door partijen bij overeenkomst bepaald, bij gebreke daarvan door het scheidsgerecht (art 1037 Rv). Partijen kunnen zelf procederen, zonder de tussenkomst van een advocaat. Partijen worden op voet van gelijkheid behandeld: recht van hoor en wederhoor. Tijdens de loop van de procedure kan door arbiters de overlegging van stukken worden bevolen, hetzij ambtshalve, hetzij op verzoek van de wederpartij (art 1039 lid 4 Rv). Het scheidsgerecht is bevoegd getuigen te horen, en eed en belofte te verlangen (art 1041 Rv). Bij niet-verschijinen van getuigen is ingrijpen van de rechter mogelijk, en er staan dwangmiddelen open (art 1041 lid 2 Rv). Vrijwaring is ook mogelijk, mits er een schriftelijke overeenkomst tot toetreding is, die door beide partijen aanvaard is (art 1045 lid 3 Rv). Voeging en tussenkomst is mogelijk, als er een overeenkomst is dat hij toetreedt tot de arbitrage en aanvaard is door beide partijen (art 1045 lid 3 Rv).

Een arbitrale procedure kan samenhangen met een andere, en samengevoegd worden (art 1046 lid 1 Rv).

Het scheidsgerecht is bevoegd over zijn eigen bevoegdheid te oordelen (art 1052 Rv). Arbiters doen uitspraak naar de regelen des rechts, hun kan echter de bevoegdheid verleend worden om als goede mannen naar billijkheid te oordelen (art 1054 Rv). Arbiters zijn niet gebonden aan de regels van het bewijsrecht (art 1039 lid 5 Rv). Arbiters dienen er ambtshalve op te letten of de overeenkomst waarover de arbitrale procedure wordt gevoerd, lijdt aan nietigheid wegens strijd met de openbare orde of de goede zeden (art 3:40 BW). Door arbiters kan aan een bij vonnis uitgesproken veroordeling een dwangsom worden verbonden (art 611i en 1056 Rv). Arbiters zijn bevoegd hun uitspraak reëel executabel te verklaren.

Het arbitraal vonnis komt tot stand bij meerderheidsbeslissing (art 1057 lid 1 Rv). Het geschrift moet de beslissing, motivering en ondertekening bevatten (art 1057 lid 2 en 4 Rv). Het arbitrale vonnis moet gedeponeerd worden ter griffie van de rechtbank binnen het arrondissement (art 1058 Rv). Afschrift moet aan alle partijen worden toegestuurd (art 1058 Rv).

Exequatur: de handeling van de president, op grond waarvan het door arbiters gewezen vonnis tot executoriale titel wordt verheven en mitsdien vatbaar wordt om desnoods met overheidshulp ten uitvoer gelegd te worden (art 1062 Rv). Als onenigheden over de uitleg van het vonnis ontstaan, kan het 1. hersteld worden na een kennelijke reken- of schrijffout (art 1060 Rv); 2. verzuim hersteld worden om te beslissen over een of meer zaken die aan het oordeel van het scheidsgerecht waren onderworpen (art 1061 Rv).

Er zijn drie rechtsmiddelen tegen arbitrale vonnissen: arbitraal hoger beroep (kan alleen als partijen dit in overeenkomst hebben geregeld), vernietiging op de in de wet aangegeven gronden, rekest civiel (wanneer er bedrog tijdens de procedure is gepleegd, art 1068 Rv; binnen drie maanden na ontdekking van het bedrog).

Er zijn vijf gronden voor vernietiging: ontbreken van een geldige arbitrage-overeenkomst, verkeerde samenstelling van het scheidsgerecht, het niet naleven door het scheidsgerecht van de opdracht, niet-ondertekening of niet-motivering van het vonnis, strijdigheid van het vonnis met de openbare orde of de goede zeden (art 1065 Rv).

De partij die wil vernietigen moet, binnen drie maanden na deponering, een daartoe strekkende vordering instellen bij de rechtbank van het arrondissement waar deponering van het vonnis moet plaatsvinden (art 1064 lid 2 Rv). Het instellen van de eis tot vernietiging heeft geen schorsende werking. Het verzoek tot schorsing zal bij rekest moeten worden ingediend (art 1066 Rv).

De omstandigheid dat tussen partijen een arbitrale procedure van kracht is, belet niet dat de weg naar de rechtbankpresident ter verkrijging van een voorziening in kort geding openstaat (art 1022 lid 2 Rv).

Arbitrage is steeds gebonden aan het recht van het land, waar de arbitrale uitspraak is gedaan (art 1073 Rv).

De Nederlandse rechter zal geen kennis nemen van een rechtsvordering die krachtens overeenkomst aan arbitrage in het buitenland is onderworpen; gedaagde moet zich beroepen op de overeenkomst. De weigering van een buitenlandse executoorverklaring is gebonden aan gronden die in het Verdrag van New York zijn genoemd. Is geen verdrag van toepassing, kan niettemin in Nederland het exequatur worden verkregen van een in het buitenland tot stand gekomen uitspraak van arbiters.

Bindend advies

Hier is de beslissing opgedragen aan een buiten partijen staande derde.

De overeenkomst tot onderwerping van een geschil aan bindend advies kan worden aangemerkt als een vaststellingsovereenkomst in betekenis van art 7:900 BW. Voor bindend advies geldt ook dat dit aan vrijwillige onderwerping is verbonden. Voordelen van arbitrage boven advies: partij die in het gelijk werd gesteld, heeft een vonnis dat niet door de rechter getoetst kan worden. Bezwaar van arbitrage: de procesvoering kan aanleiding geven tot ingrijpen van de gewone rechter. Voordelen van bindend advies boven arbitrage: bindend advies kent geen wettelijke voorschriften, zodat het begrijpelijker is voor niet juridisch geschoolden. Bij betere verstandhouding tussen partijen wordt eerder voor bindend advies gekozen.

Mediation

Hier zijn de inspanningen er juist op gericht om, in onderhandeling onder leiding van een onpartijdige derde, tot een snelle oplossing van het conflict te komen die voor beide partijen aanvaardbaar is; geen eigen gelijk erkend te zien dus. Van de mediator wordt specifieke deskundigheid verwacht, van partijen openheid en informatieverstrekking. De mediator geeft geen bindende beslissing.

Hst 15. Het burgerlijk procesrecht in andere landen

In de diverse Europese landen is de wetgeving sterk beïnvloed door de Trias Politica. Hieruit vloeit de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht voort (art 6 EVRM). De naleving van de beginselen in art 6 EVRM wordt verzekerd door het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (art 19 EVRM). Voor veel landen buiten Europa geldt het Bupo-verdrag. Er geldt een rechterlijke controle in de rechtspraak van het EHRM, bij toepassing van het Bupo-verdrag is dit niet.

De inrichting van de rechterlijke macht is in elk land verschillend geregeld. Er zijn in België, Duitsland, Frankrijk en Engeland eveneens twee rechterlijke instanties van eerste aanleg, een appelcollege en een hooggerechtshof.

Frankrijk: vier instanties van eerste aanleg: Tribunal d’instance (eenvoudige zaken); Tribunal de grande instance (zaken waarvoor geen andere rechter is aangewezen); Tribunal de commerce (handelszaken); Conseil de Prud’hommes (arbeidsovereenkomsten). Hoger beroep is bij de Cour d’appel, cassatie bij de Cour de Cassation.

Duitsland: vijf gerechten voor civiele procedures: Amtsgericht (eenvoudige zaken); Landgericht (alles waarvoor geen andere rechter is aangewezen, handelszaken, appel van Amtsgericht); Arbeitsgericht (arbeidszaken); Oberlandesgericht (voor hoger beroep; niet alles); Bundesgerichthof (cassatie).

België: vrederechter; rechtbank van eerste aanleg (alle zaken waarvoor geen andere rechter bevoegd is, appel van vrederechter); rechtbank van koophandel; arbeidsrechtbank (arbeidszaken); hof van beroep (appel van rechtbank van eerste aanleg en rechtbank van koophandel); arbeidshof (appel van arbeidszaken); hof van cassatie (cassatie hof van beroep).

Engeland: County Court; High Court met drie kamers: Queens Bench division (overeenkomsten en onrechtmatige daad), Chancery Division (beheer en beschikking in goederenrecht), Family Division (echtscheiding, adoptie, ouderlijke macht); Court of Appeals (appel van County en High Court); House of Lords (cassatie van Court of Appeals, alleen rechtskwesties). De eiser heeft de keuze tussen County Court en High Court. Er is voor arbeidsovereenkomsten een Industrial Tribunal.

VS: dubbele jurisdictie: state courts en federal courts. Alle zaken worden door de state courts behandeld, tenzij er een bijzondere regeling is, dan wordt het behandeld door de federal court.

Bij de state court zijn twee gerechten van eerste aanleg: district court (alle zaken), court of inferior jurisdiction (simpele zaken). Hoger beroep: Appelate court (alleen van district court).

District court heet ook wel circuit court of court of common pleas. Court of inferior jurisdiction heet ook wel justice of the peace court of municipal court.

Bij de federal court is er een district court, een court of appeals en een Supreme court of the United States.

In alle landen wordt de procedure voornamelijk schriftelijk gevoerd met een uitwisseling van conclusies. De zaak wordt mondeling behandeld op de zitting, bewijsmiddelen worden gepresenteerd en getuigenverhoor wordt gehouden. Na het inleidende gedingstuk wordt een zitting door de rechter belegd waarin door deze wordt bepaald hoe verder geprocedeerd zal worden (case-management).

In Engeland en Duitsland staat de mondelinge zitting centraal.

Beginsel van fairhearing/due process of law/principe de la contradiction: beide partijen moeten op voet van gelijkheid worden behandeld, beginsel van hoor en wederhoor.

Functionele vereisten: lijdelijkheid van de rechter (dispositif in Frankrijk, Dispositionsgrundsatz in Duitsland, adversary of adversarial system in Engeland), medewerkingsplicht van de verweerder bij het opsporen van de feiten die voor de eiser van belang zijn (fair play: in Engeland en de VS moet de verweerder stukken bekendmaken die belangrijk zijn voor de eiser: discovery).

Hst 16. De hoofdregels van het executierecht

Uitwinning: het tegeldemaken van vermogensbestanddelen van de debiteur, teneinde de opbrengst aan te wenden voor voldoening van een of meer van zijn schuldeisers.

Executoriaal beslag: beslag dat wordt gelegd op grondslag van een executoriale titel die door de beslaglegger is verkregen

Conservatoir beslag: beslag dat wordt gelegd zonder dat de beslaglegger in het bezit is van een zodanige titel.

Beslag kan worden onderscheiden in beslag op zaken, beslag op goederen die geen zaken zijn en beslag onder derden. Beslag op zaken wordt onderscheiden in beslag op roerende zaken-niet-registergoederen, beslag op onroerende zaken en beslag op schepen en luchtvaartuigen. Beslag onder derden is beslag onder schuldvorderingen. Beslag op goederen kan uitmonden in uitwinning of afgifte.

Beslaglegger/arrestant/executant: degene die het beslag legt.

Beslagene/gearresteerde/geëxecuteerde: debiteur op wiens goederen beslag worden gelegd.

Uitwinning is een vorm van executie, executie is een breder begrip.

Reële executie: handeling waardoor de schuldeiser zonder medewerking van de schuldenaar in de positie wordt gebracht als ware deze vrijwillig nagekomen. De executie omvat geven van een geldsom, maar ook elke andere verbintenis tot voldoening (geven van een zaak, doen of niet-doen).

In art 3:296 wordt bepaald dat degene die jegens een ander verplicht is iets te geven, te doen of na te laten, daartoe door de rechter op vordering van degene die recht heeft op de prestatie zal worden veroordeeld.

De voornaamste vormen van reële executie:

- de onzijdige persoon bij de verdeling van een gemeenschap: zonder medewerking van een van de deelgenoten van de gemeenschap wordt een onzijdig persoon benoemd, die namens hem aan de verdeling meewerkt (art 3:181 BW).

- transport van een onroerende zaak (de levering daarvan overeenkomstig het bepaalde in art 3:89 BW; akte & inschrijving).

- afgifte van een roerende zaak (art 491 Rv).

- ontruiming van een onroerende zaak: maakt deel uit van de revindicatiebevoegdheid; bijv. bij krakers.

- afgifte van minderjarigen (art 812, 813 Rv)

Er zijn twee zijdelingse dwangmiddelen met behulp waarvan de veroordeling tot het verrichten van een andere prestatie dan die tot voldoening van een geldsom kan worden gerealiseerd: lijfsdwang en dwangsom.

Lijfsdwang: de bij vonnis aan de eiser verleende bevoegdheid de veroordeelde gedaagde in hechtenis te doen nemen zolang deze niet aan een veroordelend vonnis voldoet (art 585 e.v. Rv).

Dwangsom: de bij vonnis vastgestelde som die de veroordeelde zal verbeuren indien, zolang of dikwijls hij niet voldoet aan de veroordeling (art 611b Rv).

Door lijfsdwang en dwangsom wordt het veroordelend vonnis niet reëel executabel, slechts wordt de veroordeelde een sterke prikkel tot nakoming gegeven.

Beslag: maatregel, genomen door een rechthebbende tot blokkering van vermogensbestanddelen in verband met rechtsuitoefening.

De uitwinning of tegeldemaking van de goederen van de schuldenaar door de schuldeiser maakt het noodzakelijk, dat door de schuldeiser over het goed van de schuldenaar kan worden beschikt. Bij roerende zaken: beslaggelegde zaak kan door de beslaglegger verkocht en geleverd worden, teneinde zijn vordering te voldoen uit de opbrengst. Bij onroerende zaken hetzelfde. Bij beslag op schepen vindt uitwinning op die wijze plaats; bij beslag onder derden treedt inning van de beslagen vordering in de plaats van verkoop.

Derdenbeslag: middel van verhaal t.a.v. aan de schuldenaar toekomende vorderingen op naam. Het geschiedt door executoriale verkoop van het order- of toonderpapier (art 474a Rv).

De debiteur in moeilijke financiële omstandigheden biedt soms de crediteuren een buitengerechtelijk akkoord aan, waardoor slechts een gedeelte van de vorderingen wordt betaald. Als een crediteur de totstandkoming van dit akkoord belemmert door toch beslag te leggen, maakt misbruik van bevoegdheid (art 3:13 BW) en dit leidt tot opheffing van het beslag op vordering van de beslagene.

Beslag tot verhaal van een geldvordering kan door een crediteur alleen worden gelegd op goederen die aan de debiteur toebehoren (art 3:276 BW). Uitzonderingen: soms zal de schuldeiser voor verhaal van zijn vordering geen beslag kunnen leggen op bepaalde goederen, omdat de wet of overeenkomst dat inhoudt (art 447, 448 Rv); soms mag de crediteur beslag leggen op goederen die de debiteur niet toebehoren (kosten tot behoud, retentierecht, fiscaal bodembeslag).

Vervreemding van het goed waarop het beslag is komen te rusten, raakt de beslaglegger niet.

Ten gevolge van de beslaglegging verliest de debiteur de goederenrechtelijke beschikkingsbevoegdheid over het beslagen goed (art 453a, 475h, 505 lid 2, 566, 567 Rv). Een handeling die in strijd met het beslag is verricht, kan niet tegen de beslaglegger worden ingeroepen.

Bij roerende lichamelijke zaken wordt t.g.v. de beslaglegging de verplaatsing van de zaak waarop het beslag is gelegd verhinderd. Bij schepen verhindert de deurwaarder vertrek van het schip (art 564 lid 3 Rv). Bij derdenbeslag verliest de beslagene het recht om de vordering te innen (art 475h lid 1 Rv, 6:33 BW). De blokkering is hier zelfs algemeen: het gehele bedrag van het tegoed wordt door de vordering getroffen.

De executant heeft de bevoegdheid bepaalde rechtshandelingen te verrichten die niet hem, maar de geëxecuteerde binden: verkoop na beslag op roerende en onroerende zaken, inning bij derdenbeslag.

Art 704 Rv: heeft de beslaglegger een executoriale titel verkregen, gaat het conservatoir beslag over in executoriaal beslag. De conservatoire beslaglegging is bezwaarlijker voor de crediteur: er is voorafgaande rechterlijke toestemming voor nodig (voor executoriaal beslag niet); afhankelijk van het instellen van de eis in de hoofdzaak; riskanter dan executoriaal beslag.

Executoriale titel: geschrift dat krachtens wettelijk voorschrift de bevoegdheid verleent tot tenuitvoerlegging. Een executoriale titel dient steeds op de wet te berusten. Vb: grosse van een in Nederland gewezen vonnis of beschikking tot betaling van geld (art 430 Rv); vonnissen van vreemde rechters hebben een executoriale titel als dat op een verdrag berust; grossen van authentieke akten tot voldoening van een prestatie (art 430 Rv); arbitrale vonnissen voorzien van exequatur (bevelschrift) van de president van de rechtbank (art 1062 Rv); invordering van directe belastingen bij dwangbevel (art 14 Invorderingswet); strafvonnis (art 574 Sv).

Recht van parate executie: de bevoegdheid van een bepaalde crediteur om zekere goederen tot verhaal van zijn vordering uit te winnen, zonder dat hij in het bezit is van een executoriale titel en zonder voorafgaande beslaglegging.

Bevoegd tot parate executie: pandhouder (art 3:248-252 BW); hypotheekhouder (art 3:268 BW, 544-549 Rv); houder van een retentierecht, maar alleen bij faillissement, waarbij hij geen gebruik heeft gemaakt van de bevoegdheid om de zaak op te eisen (art 60 lid 3 Fw).

Het recht van parate executie wordt door de wet aan bepaalde vorderingsrechten verbonden, en het kan alleen op bepaalde zaken worden uitgeoefend. Pand- en hypotheekhouder gaan boven andere crediteuren bij gebruikmaking van het recht van parate executie.

De schuldeiser die overweegt executiemaatregelen tegen de debiteur te nemen is vrij in zijn keuze; hij kan de wijze van beslaglegging volgen die hem het meest doeltreffend voorkomt en is niet gehouden daarbij enige volgorde in acht te nemen (art 435 Rv). Hij kan ook faillissement van de debiteur aanvragen.

Gelijkenis van beslag met een zakelijk recht: beslagene verliest de zakelijke beschikkingsmacht ten opzichte van de beslaglegger.

Beslag schept geen voorrang, beperkte rechten moeten door de crediteuren geëerbiedigd worden. Gaat de beslagene failliet, dan vervallen de daarvoor gelegde beslagen en heeft de beslaglegger in het faillissement geen voorrang ( art 33 Fw). Als de beslagene niet failliet gaat, zijn de andere crediteuren gelijkwaardig aan de beslaglegger (art 457, 513, 478 Rv).

De uitwinning krachtens beslag wordt niet gestuit of opgehouden door tegenspraak of verzet van de geëxecuteerde.

Executiegeschil: de geëxecuteerde voert aan dat de executant het recht mist om executie aan te vangen of te voltooien, al heeft hij een executoriale titel (art 438 Rv).

Voor de beslaglegging moet de executoriale titel aan de beslagene betekend worden (art 430 lid 3 Rv). De beslaglegging geschiedt d.m.v. exploot van inbeslagneming, dat door de deurwaarder wordt opgemaakt en aan de debiteur wordt betekend. De deurwaarder is gerechtigd de in executoriaal beslag genomen roerende zaken die geen registergoederen zijn in bewaring te geven en ze voor dat doel aan de macht van de beslagene te onttrekken (art 445, 446 Rv). De deurwaarder mag betaling in ontvangst nemen of anders openbare verkoop houden (art 469 Rv). De deurwaarder mag in kort geding een executiegeschil aanhangig maken indien hij bij de tenuitvoerlegging op een belemmering stuit (art 289 lid 3 Rv). Aan de deurwaarder moet door de derde-beslagene verklaring worden gedaan van hetgeen hij voor de beslagene onder zich heeft of is verschuldigd (art 476b Rv). De deurwaarder mag informatie inwinnen over de bronnen van inkomsten van de debiteur (art 475g Rv).

Hst 17. Executoriaal beslag en indirecte dwangmiddelen

Indirecte dwangmiddelen: lijfswang en dwangsom

Dwangsom: een bij vonnis bepaalde som, welke de veroordeelde aan de eiser verbeurt, indien, zolang of dikwijls hij niet aan de veroordeling voldoet. De dwangsom wordt ten behoeve van de eiser opgelegd, die aan het vonnis een executoriale titel ontleent, welke hem in staat stelt op de goederen van de veroordeelde beslag te leggen, indien de veroordeelde niet aan het vonnis voldoet (art 611c Rv). Het is de rechter toegestaan een verbod onder verbeurte van een dwangsom in algemene bewoordingen op te leggen.

De dwangsom kan tot effect hebben dat de eiser wordt verrijkt, als de gedaagde niet aan het veroordelende vonnis voldoet. De eiser kan ook vergoeding van de schade vorderen die hij als gevolg van het uitblijven van de hem verschuldigde prestatie heeft geleden (art 611a Rv). De wet bevat geen aanwijzingen omtrent de hoogte van de dwangsom, dit is aan de beoordeling van de rechter overgelaten. Een dwangsom kan in bepaalde gevallen niet worden opgelegd:

- bij de veroordeling tot voldoening van een geldsom (art 611a Rv)

- bij voorbaat staat vast dat de schuldenaar buiten staat is aan de veroordeling te voldoen (art 611d Rv)

- vroeger kon geen dwangsom opgelegd worden aan de overheid, nu wel

- vroeger twijfelde men over dwangsom opleggen bij nakoming van familierechtelijke verbintenissen; nu kan bij niet-naleving van een omgangsregeling een dwangsom worden opgelegd

- een rechtsvordering van de werkgever tot nakoming van de arbeidsverplichting van de werknemer op verbeurte van een dwangsom wordt niet toegelaten ( art 7A:1639a lid 2 BW)

Gevallen waarin de opgelegde dwangsom niet wordt verbeurd:

- gedurende het faillissement van de schuldenaar (art 611e Rv)

- voor overtredingen gepleegd voordat de betekening van het veroordelende vonnis overeenkomstig art 430 lid 3 Rv is geschied. Als de tenuitvoerlegging d.m.v. instelling van een rechtsmiddel wordt geschorst, wordt tijdens de schorsing evenmin dwangsom verbeurd

- dwangsommen die voor de faillietverklaring van de debiteur zijn verbeurd, worden in het passief van het faillissement niet toegelaten (art 611e lid 2 Rv)

- de schuldenaar die buiten staat is aan de veroordeling te voldoen, kan vorderen dat de dwangsom niet (verder) verschuldigd is (art 611d Rv)

- als de overtreding van het gebod de debiteur niet kan worden toegerekend

- als de schuldeiser onredelijk handelt door dwangsom te innen, ondanks behoorlijke inspanningen van de debiteur om te voldoen

- als de debiteur aan de veroordeling heeft voldaan



Hoofdlijnen executie- en beslagrecht

Executoriaal verhaalsbeslag op roerende zaken

De executoriale titel kan pas tenuitvoer worden gelegd als die aan de debiteur is betekend (art 430 lid 3 Rv). Hieraan moet een bevel tot betaling binnen twee dagen voorafgaan door de deurwaarder (art 439 lid 1). Verhaalsbeslag kan alleen worden gelegd op goederen die aan de debiteur toebehoren (art 3:276 BW). Uitzonderingen: 1. Crediteur met bevoorrechte vordering (art 3:284 lid 1), 2. Crediteur met retentierecht (art 3:292 jo 290 jo 60 Fw), 3. Belastingontvanger met een voorrecht (art 22 Inv). Zij kunnen beslag leggen op goederen die de debiteur niet toebehoren.

Verzet schorst de executoriale verkoop niet; voorkeur: in kort geding een verbod van de executoriale verkoop vorderen.

Het verhaalsbeslag wordt gelegd bij exploot van de deurwaarder (art 440 lid 1), dan worden de roerende zaken in het openbaar verkocht (art 462-474), en kan de crediteur zijn vordering op de netto-executieopbrengst verhalen. Het restant wordt aan de debiteur uitgekeerd. Het beslag heeft blokkerende werking: na de beslaglegging is de debiteur beschikkingsonbevoegd. Het gaat dan om de derdenbescherming van art 453a lid 2 Rv en 3:86 lid 1 BW. De derde wordt verondersteld te goeder trouw te zijn (art 3:118 lid 3 BW). De deurwaarder kan de in beslag genomen roerende zaken in gerechtelijke bewaring geven (art 446 lid 1 Rv).

Verhaalsbeslag onder derden en het beslag onder de schuldeiser zelf

Beslag onder derden kan na betekening binnen acht dagen bij deurwaardersexploit (art 475 lid 1) op vorderingen van de debiteur worden gelegd (art 430 lid 3). Het beslag wordt gelegd op alle vorderingen die de beslagdebiteur op de derde mocht hebben of zal verkrijgen en op de aan de beslagdebiteur toebehorende roerende zaken. Betaling of afgifte door de derde aan de deurwaarder geldt als betaling aan de beslagdebiteur, en de derde is hierdoor gekweten (art 477b lid 1). De toekomstige vordering moet rechtstreeks voortvloeien uit de ten tijde van het beslag reeds bestaande rechtsverhouding tussen beslagdebiteur en derde (art 475 lid 1). (bv bankrente is wel rechtstreeks, dit vloeit voort uit het tegoed op de bank destijds en dezelfde rechtsverhouding bank-rekeninghouder; later gestorte bedragen van andere debiteuren vloeit niet uit de rechtsverhouding bank-rekeninghouder voort dus is niet rechtstreeks). In het algemeen is het de beslagcrediteur niet toegestaan om voor zijn vordering te verhalen is, executoriaal beslag te leggen. Uitzonderingen: alimentatie-derdenbeslag op het loon van of op andere periodieke uitkeringen aan de alimentatieplichtige (art 479 b ev. )

De beslagdebiteur wordt ten aanzien van zijn vorderingen op de derde (relatief) beschikkingsonbevoegd, algehele blokkerende werking. Toch verrichte beschikkingshandelingen zijn ten opzichte van de beslagcrediteur relatief nietig. Ten opzichte van ieder ander is rechtsgeldig verricht. De cessionaris van een inbeslaggenomen vordering wordt niet beschermd tegen beschikkingsonbevoegdheid van de cedent.

Eventuele betaling door de derde van de inbeslaggenomen vordering kan niet tegen de beslagcrediteur worden ingeroepen (art 475h lid 1). Doel: bescherming van het recht van de beslagcrediteur om zijn vordering op de in beslag genomen vordering van de beslagdebiteur te verhalen.

Beslag op roerende zaken heeft ook blokkerende werking; de debiteur wordt beschikkingsonbevoegd. Degene met wie de beslagdebiteur in strijd met het beslag heeft gehandeld heeft het nakijken, althans voor zover de in beslag genomen roerende zaken nodig zijn voor het verhaal van de vordering van de beslagcrediteur. De afgifte door de derde is ten opzichte van de beslagcrediteur relatief nietig. De beschikkingshandeling m.b.t. de roerende zaak en de afgifte daarvan door de derde is ook t.a.v. de beslagcrediteur rechtsgeldig verricht mits de roerende zaak anders dan om niet door de derde werd verkregen en hij toen de zaak in zijn handen kwam te goeder trouw was. De beslagcrediteur heeft dan een schadevergoedingsvordering op de derde.

Rust het beslag onder de derde op een geldvordering van de beslagdebiteur, dan is de beslagdebiteur bevoegd die vordering te (laten) innen en uit het – door de deurwaarder – geïnde bedrag, art 477 lid 1, zijn vordering te voldoen. De derde mag zijn verweermiddelen tegen de beslagdebiteur ook tegen de beslagcrediteur aanvoeren (opschortingsrecht, 6:53, retentierecht, 3:290, verrekening; mits opeisbaar en zelfde rechtsverhouding, 6:130 lid 1 en 2). De derde heeft ook recht op art 475 lid 1 sub a en de sanctie van art 475h lid 1).

Verhaalsbeslag op onroerende zaken

Nadat de executoriale titel aan de debiteur is betekend (art 430 lid 3) en bevel tot voldoening daaraan binnen een bepaalde termijn is voldaan (art 502 lid 1) kan na het verstrijken van die termijn executoriaal beslag worden gelegd. Pas als het proces-verbaal van beslag wordt ingeschreven in de openbare registers, is de beslagdebiteur beschikkingsonbevoegd (art 505 lid 2). De onroerende zaak wordt dan in het openbaar verkocht (art 514-529) en de beslagcrediteur kan zijn vordering op de netto-executieopbrengst verhalen; het restant gaat naar de beslagdebiteur.

Na de inschrijving van het proces-verbaal van beslag wordt de beslagdebiteur beschikkingsonbevoegd. Indien de notariële akte van eigendomsoverdracht of verhypothekering reeds was ingeschreven voordat het proces-verbaal van beslag werd ingeschreven, dan kan het wel tegen de beslagcrediteur worden ingeroepen.

Beslag tot afgifte/levering

Dit is te onderscheiden in:

1. executoriaal afgifte/leveringsbeslag op roerende zaken, art 491-500

2. conservatoir afgifte/leveringsbeslag op roerende zaken, art 700-710 en 730-737

3. conservatoir leveringsbeslag op onroerende zaken. Dit beslag heeft uitsluitend blokkerende werking, en leidt nimmer tot uitwinning van het beslagobject.

Ad 1: het beslag wordt gelegd bij exploit van de deurwaarder (art 492 lid 3 jo 440 lid 1). Dan wordt het binnen drie dagen na het beslag aan de beslagene/houder resp. verkoper betekend (art 492 lid 3 jo 443 lid 1).

Het heeft uitsluitend blokkerende werking. De beslagene/verkoper wordt relatief beschikkingsonbevoegd. Een derde te goeder trouw kan verkrijging van een roerende zaak van de beslagene tegen de beslaglegger inroepen.

Ad 2: de eigenaar-koper die niet in het bezit is van een executoriale titel kan dit beslag leggen nadat hij daartoe het verlof van de president heeft verkregen (art 700 lid 1). Het wordt gelegd overeenkomstig de regels van executoriaal verhaalsbeslag op roerende zaken (art 702 lid 1): het wordt gelegd bij deurwaardersexploit met voorgeschreven inhoud (art 440 lid 1). I.p.v. de executoriale titel wordt het verlof van de president vermeld (art 702 lid 1).

Na het conservatoir leveringsbeslag op de roerende zaak volgt blokkerende werking: relatieve beschikkingsonbevoegdheid van de beslagene. Een eventuele beschikkingshandeling kan niet tegen de beslaglegger worden ingeroepen (art 734 lid 1 jo 712 jo 453 a lid 1). Uitzondering is de derde te goeder trouw: die wordt beschermd door art 734 lid 1 jo 712 jo art 453a lid 2). Om dit te voorkomen kan de roerende zaak in gerechtelijke bewaring worden gegeven (art 709 lid 1).

Faillissement van de beslagdebiteur en van de derdenbeslagene

Het faillissement kent twee fasen:

1. conservatoire fase: vanaf het vonnis van de faillietverklaring (art 1 Fw) tot de verificatievergadering (art 173 lid 1 Fw)

2. executoriale fase of staat van insolventie: in de verificatievergadering wordt geen akkoord aangeboden en de goederen van de gefailleerde worden te gelde gemaakt (art 173 Fw)

Bij faillissement van de beslagdebiteur: art 33 Fw: ten gevolge van het faillissement vervallen alle beslagen. Uitzondering: na het beslag maar voor het faillissement wordt in strijd met het beslag beschikt, dan is de beschikkingshandeling alleen t.o.v. de beslaglegger nietig. Als na het beslag maar voor het faillissement wordt verkocht en geleverd, dan is de eigendomsoverdracht rechtsgeldig t.o.v. de faillissementscurator. Voor de beslaglegger zijn de beschikkingshandelingen wel relatief nietig; volgens art 110 lid 1 Fw heeft hij dan een tweede verhaalsmogelijkheid voor zijn vordering.

Op dezelfde wijze blijft, niettegenstaande het faillissement van de beslagdebiteur, het beslag onder een derde op een geldvordering in stand indien de beslagdebiteur na het beslag maar voor zijn faillissement de vordering op de derde heeft gecedeerd. De cessie is t.o.v de faillissementscurator rechtsgeldig, maar de beslaglegger kan zijn beslag onder de derde op de geldvordering voortzetten en betaling daarvoor door de derde verlangen.

Indien de derde na het door de beslagcrediteur onder hem gelegde beslag in staat van faillissement is verklaard, vervalt het beslag niet. De beslagdebiteur zou nu alleen betaling kunnen verkrijgen door zijn vordering op de gefailleerde derde bij diens curator ter verificatie in te dienen (art 110 lid 1 Fw).

Reageer