Er geldt: 1 N = 1 kg·m/s², waarbij je uitgaat van de kracht die aan een massa van 1 kg een versnelling van 1 m/s² geeft. Dit is namelijk de manier waarop de Newton als eenheid van kracht gedefinieerd wordt. Wanneer een voorwerp onder invloed van een kracht van 1 N over een afstand van 1 m wordt verplaatst verricht deze kracht een hoeveelheid arbeid van 1 N·m = 1 kg·m²/s² = 1 J.
Als je een voorwerp van 1 kg 1 m boven de grond houdt bezit dit voorwerp een bepaalde hoeveelheid energie die we de zwaarte-energie van het voorwerp noemen. Deze zwaarte-energie is dan gelijk aan 1 kg·9,81 m/s²·1 m = 9,81 kg·m²/s² = 9,81 J. De waarde 9,81 m/s² heeft betrekking op de valversnelling. Je berekent de zwaarte-energie namelijk door de massa van het voorwerp met de valversnelling en met de hoogte boven de grond te vermenigvuldigen. Voor een voorwerp van 102 gram, ofwel 0,102 kg, dat zich 1 m boven de grond bevindt vind je een zwaarte-energie van 0,102 kg·9,81 m/s²·1 m = 1,00 kg·m²/s² = 1,00 J. Als je in plaats daarvan een voorwerp van 1 kg 0,102 m, ofwel 10,2 cm, boven de grond zou houden zou je op dezelfde hoeveelheid zwaarte-energie uitkomen.
"Mathematics is a gigantic intellectual construction, very difficult, if not impossible, to view in its entirety." Armand Borel