Die 0,09 mol/l heb je berekend aan de hand van een pH van 6,5. Die is dus geldig in de eindsituatie. De eindsituatie bestaat uit 200 ml oplossing met een pH van 6,5. Daarin bevindt zich in totaal 0,055 mol van het zwakke zuur, aanwezig als [H2Z] en [HZ-]. Omdat door het toevoegen van de NaOH-oplossingen het aanvullen het volume verandert, moet je heel goed opletten voor welke situatie bepaalde waardes van de concentratie geldig zijn!
Er geldt dus:
[HZ-] = 10 * [H2Z]
Veind * ([HZ-]+[H2Z]) = Vbegin * CH2Z
0,200 * 11 * [H2Z] = 0,055
Na toevoegen van OH- en aanvullen tot 200 ml is [H2Z] dus gelijk aan 0,025 mol/l. Het volume is 200 ml, dus de totale hoeveelheid is dan 0,0050 mol.
Je bent begonnen met 0,055 mol. Er is dus 0,050 mol weggereageerd, en er moet dus 0,050 mol OH- worden toegevoegd, dit komt overeen met 50 ml.
Een handige tip is om schematisch uit te tekenen wat er precies gebeurt in de opgave. Waaruit bestaat de beginsituatie (volume, concentraties, hoeveelheden), wat wordt er toegevoegd (ook weer: volume, concentraties, hoeveelheden) en wat is de eindsituatie (je raadt het al: volume, concentraties, hoeveelheden). Schrijf alles op wat is gegeven, en schrijf op wat er gevraagd wordt.
Zet de berekeningen die je maakt vervolgens neer bij de situatie die ze beschrijven.
Cetero censeo Senseo non esse bibendum