Het correcte antwoord is B. Immers, glycogeenfosforylase is een enzym dat geactiveerd wordt als er een energietekort in de cel ontstaat. ATP is de belangrijkste energiedragende molecule in ons lichaam, dus dat zal het enzym net inhiberen. Een lage pH duidt op een hoge concentratie aan waterstofatomen en die worden in de oxidatieve fosforylatie gebruikt om ATP mee te produceren. Een stijging van glucose-6-fosfaat ten slotte duidt op een verzadiging van de glycolyse en dus eveneens een hoge energie-inhoud. AMP is een "lege" energiemolecule en aanwezigheid daarvan duidt op energietekort. Antwoord B dus en dat is perfect logisch.Ischemische weefsels vertonen een verhoogde glycolitische activiteit. Als bron hiervoor wordt vooral het lokaal opgeslagen glycogeen gebruikt. Deze respons is het gevolg van de activatie van het glycogeenfosforylase door:
- ATP
- AMP
- lage pH
- CO2
- glucose-6-fosfaat
Echter, tijdens het examen is het niet alleen van belang om aan te tonen waarom een bepaald antwoord correct is, maar ook waarom de andere antwoorden niet correct zijn, zoals ik hierboven gedaan heb. En dan blijf ik zitten met die CO2. Op het eerste gezicht heeft dat er gewoon niets mee te maken en is het dus duidelijk fout, maar als er iets is wat je in biochemie leert, is het wel dat alles te maken heeft met alles. Is er dus een verklaring (mogelijk via een andere energieproducerende pathway waarbij CO2 vrijkomt), waarom CO2 (zelfs indirect) niet correct is?
Alvast bedankt!