Het heeft sterk te maken vind ik met hoe mensen de werkelijkheid 'zien'.
Als je met meerdere mensen in een auto rijdt, ziet de ene de auto's op de weg, de ander droomt weg bij koeien en en paarden in de wei, een derde is gefocust op die aankondigingen voor politieke partijen.
Zo is het ook met leren. Er zijn de zgn beelddenkers, zij zien en herkennen plaatjes, en de woorddenkers, zij leen teksten en bedenken er hun eigen werkelijkheid bij.
Sinds ik bijles geef ben ik erachter gekomen dat je eigenlijk alleen goed door kunt dringen tot de leerling als dit in 1-op1 is, of in een kleine groep (of als het gebodene toevallig goed aansluit). Je moet de reactie kunnen 'proeven'. Het is ook de reden waarom we in een gesprek (aan de telefoon,bar of waar dan ook) constant reflecteren, ook al is het maar met 'ja' of 'mhm'. Als dat ontbreekt, val je als spreker al snel stil, omdat je het gevoel hebt niet begrepen te worden.
Bij (wiskundige) formules en grafieken is het meestal zo dat de leerling nog te weinig in de materie zit om de parallel te trekken tussen wat hij ziet en wat hij al weet. Hij ziet een plaatje, maar herkent niet meteen daarin de achterliggende formule, of andersom. Dus moet je nog werken aan zowel de beide achterliggende zaken, als het verband meer aangeven.
Mooie voorbeelden van dit 'vertalen' zien we ook in ons eigen leven. Een schaakdiagram is voor een geoefend schaker heel snel af te lezen; de niet geoefende, die wel schaken kan, moet er toch echt even inkomen hoe de zaak ervoor staat.
Als je van een nieuwe omgeving de kaart ziet, moet je je eerst even orienteren. Je moet je instellen op de schaal, waar die grote weg ligt of de spoorlijn, waar de dichtstbijzijnde grote plaats is, etc. Als je voor de 3e of 4e keer die kaart pakt, om uit te zoeken waar dat ene kleine plaatsje is, vind je t veel sneller.
Bij leerlingen werkt het precies zo. Het plaatje dat hoort bij de lijn y = 3x+4 moet even een paar keer geoefend worden, en tevens dat er een link is tussen een stukje tekst en een plaatje.