Methoden en onderzoek

Reageer
Gebruikersavatar
Berichten: 375

Methoden en onderzoek

Methoden en Onderzoek Samenvatting (vak eerste jaar Bachelor Psychologie UvA)

Tekst:

Samenvatting onderzoeksmethoden 1

Samenvatting Methoden en Technieken

Samenvatting van het basisboek Methoden en Technieken van Baarda en De Goede

(tweede, herziene druk. Derde oplage, 1997)

Inhoud

1 Wat is onderzoek?_______________________________________________________ 2

2 Wat is mijn doelstelling en wat mijn probleemstelling? _________________________ 3

3 Hoe zoek ik informatie? __________________________________________________ 4

4 Wat voor type onderzoek ga ik doen? _______________________________________ 5

5 Hoe ziet mijn onderzoeksontwerp eruit? _____________________________________ 6

6 Wat is mijn onderzoekspopulatie en steekproef? ______________________________ 8

7 Welke dataverzamelingsmethode gebruik je? ________________________________ 10

8 Interviewen hoe doe ik dat? ______________________________________________ 11

9 Observeren hoe doe ik dat? ______________________________________________ 14

10 Hoe prepareer ik de data voor de analyse? __________________________________ 15

Samenvatting onderzoeksmethoden 2

1 Wat is onderzoek?

Empirische toetsing: informatie verzamelen om te controleren of de ideeën wel kloppen.

In de doelstelling geef je aan waarom het belangrijk is die informatie te verzamelen, wat de

relevantie van de verzamelde informatie is.

Bij de doelstelling gaat het om de vraag waarom je iets wilt weten, bij de probleemstelling

gaat het om de vraag wat je wilt weten.

Normatieve en ethische vragen hebben betrekking op b.v. of iets goed is ja of nee.

Verschillende onderzoeken

Beschrijvend onderzoek: gaat om het beschrijven van het voorkomen van een of meer

kenmerken binnen een specifieke groep.

Explorerend onderzoek: het ondekken van verbanden of verschillen tussen kenmerken

binnen een specifieke groep.

Toetsend onderzoek: het controleren of een verklaring klopt. Soms is de verklaring

uitgewerkt in de vorm van een theorie, op basis waarvan hypothesen geformuleerd zijn die

vervolgens in het onderzoek getoetst worden.

Evaluatief onderzoek: een vorm van toetsend onderzoek, daar er meestal een duidelijke

verwachting is over de uitkomst van het onderzoek.

Onderzoeksontwerp (empirisch onderzoek)

Survey: wanneer je van een persoon of objecten informatie wilt hebben, die je verzamelt met

observatie en/of mondelinge of schriftelijke interviews. Bij longitudinale survey vindt

minimaal een herhaalde meting plaats.

Experiment: Hierbij doe je een ingreep bij de experimentele groep en je gaat na of dat tot

verandering bij deze groep leidt, terwijl je dat voor de controle groep in mindere mate of niet

verwacht.

Populatie: alle eenheden te zamen waarover je een uitspraak wilt doen. Wanneer je alle

mensen van de populatie onderzoekt is er spraken van een populatie-onderzoek. Als de

populatie te groot is noem je het een steekproefonderzoek. De respondenten zijn de mensen

van of over wie je gegevens verzamelt hebt.

Desk research: gebruik maken van bestaande gegevens.

Interview: mening, kennis of een attitude.

Observeren: gedrag

Samenvatting onderzoeksmethoden 3

2 Wat is mijn doelstelling en wat mijn probleemstelling?

Doelstelling: geeft de relevantie van het onderzoek weer, en moet verklaren waarom je het

onderzoek doet.

Ethisch verantwoord:

- De respondent vrijwillig meewerkt en er geen valse voorstelling van zaken wordt

gegeven, zijn gegevens anoniem verwerkt worden en de uitkomst voor hem geen nadelig

effect heeft

- De onderzoeker het onderzoek voor de opdrachtgever op een controleerbaar eerlijk en

objectieve manier uitvoert en geen gegevens aan derden verstrekt als de opdrachtgever

daar niet mee instemt.

In de probleemstelling geef je aan wat je wilt weten. Een belangrijk onderdeel van dit proces

is de oriëntatie op het onderzoeksonderwerp aan de hand van deskundige, opdrachtgever en

literatuuronderzoek. (Vermijd: hoe en waarom vragen, beleidsvragen en normatieve vragen)

Vraagstellingen:

- Frequentie: hoeveel

- Verschil: vinden ……. dan……

- Samenhang: relatie tussen …. en ….

Het is belangrijk onderscheid te maken tussen eenheids- en eigenschapsbegrippen.

(eigenschappen zij kenmerken van een eenheid. Eigenschappen kunne variëren eenheden niet)

Een verondersteld verband tussen eigenschapsbegrippen kan grafisch worden weergegeven

in een conceptueelmodel. Naast centrale begrippen kunnen er in het model ook

controlebegrippen worden opgenomen. Controlebegrippen zijn begrippen die van invloed

zijn op het verband tussen de centrale begrippen in de probleemstelling.

Of we een onderzoek gaan uitvoeren hangt af van de volgende aspecten:

- Voldoende tijd

- Voldoende geld

- Bereidheid en bereikbaarheid van de onderzoeksobjecten

- Financiële begroting

Samenvatting onderzoeksmethoden 4

3 Hoe zoek ik informatie?

De belangrijkste reden om literatuuronderzoek te doen is om na te gaan of anderen al een

vergelijkbaar onderzoek hebben gedaan. Ook kun je suggesties opdoen voor:

- De opzet van je onderzoek

- Het definiëren en operationaliseren van je begrippen

- Relevante theorieën op je onderzoeksterrein

- De vereiste omvang van je steekproef

Deskundigen zijn een belangrijke bronnen van informatie. Die deskundige kun je opsporen

door te zoeken in:

- De Nederlandse onderzoek databank

- Titels van sociaal-wetenschappelijk onderzoek van het SWIDOC

- Pyterssens almanak

Tijdschriften zijn voor onderzoekers meestal de belangrijkste informatiebron.

Als je met een nieuw onderzoek begint, is het handig eerst eens naslagwerken zoals,

psychologie woordenboeken, te raadplegen. Ze geven je een indruk van belangrijke

onderzoekers, begrippen en theorieën op je terrein. Verder geven scripties en

proefschriften vaak overzichten van de stand van zaken op een specifiek terrein.

In het Steinmetz-archief en bij het CBS vind je onderzoeksdata, die bruikbaar kunnen zijn

voor je onderzoek

Samenvatting onderzoeksmethoden 5

4 Wat voor type onderzoek ga ik doen?

Toetsend onderzoek is een type onderzoek, waarbij een hypothesen, meetinstrumenten,

populatie en onderzoeksomstandigheden vooraf vastliggen. De hypothesen worden

afgeleid uit een theorie. Een theorie is een geheel van beweringen over een afgebakend deel

van de werkelijkheid die onderling niet strijdig zijn en waaruit minstens een hypothese

afgeleid kan worden die toetsbaar is, inclusief een ‘mechanisme’ dat het waarom in de

hypothese verklaart.

Een specifieke of ad hoc-theorie bestaat uit een serie proposities die betrekking hebben op

een afgebakend en ‘direct herkenbaar’ deel van de werkelijkheid in het kader van een

concreet onderzoek. Alvorens een algemene theorie kan worden toegepast dient deze te

worden ‘vertaald’ naar het onderwerp van onderzoek.

Bij een beschrijvend onderzoek zijn hypothesen en een theorie niet aan de orde. He gaat om

de beschrijving en catalogisering van kenmerken van de onderzoekseenheden aan de hand

vaan een vooraf gegeven systematiek. Via beschrijvend onderzoek wil men antwoord

verkrijgen op open ‘frequentie’ vragen.

Bij een exploratief onderzoek is er vooraf geen theorie en zijn er ook geen scherp

geformuleerde hypothese voorhanden. Exploratief onderzoek is juist gericht op de

ontwikkeling van een theorie en/of scherpe(re) formulering van hypothesen. Via

exploratief onderzoek wil je antwoord krijgen op open verschil en/of samenhangvragen.

Samenvatting onderzoeksmethoden 6

5 Hoe ziet mijn onderzoeksontwerp eruit?

Bij een experiment moet je als onderzoeker systematisch variatie kunnen aanbrengen in een

onafhankelijke variabele. Je wilt een causaal verband aantonen tussen een onafhankelijke

variabele en een afhankelijke variabele. Je verwacht daarbij dat de onafhankelijke

variabele effect heeft op de afhankelijke variabele.

Pre-experimentele ontwerp

Tijdstip T1 T2

Groep 1 O1 x O2

Bij pre-experimentele ontwerpen is er spraken van een voormeting en een nameting bij een

bestaande groep, alleen een nameting bij twee groepen of alleen een nameting bij een

bestaande groep. Storende factoren zijn:

interne validiteit (meningen worden beïnvloed)

tussentijdse externe gebeurtenis(sen) (externe voorvallen)

groei (door lange tijd tussen voor en nameting)

testeffect (effect van herhaald testen)

instrumentatie (externe factoren

regressie-effect (statische regressie naar het gemiddelde)

Selectie (geen gelijke verdeling tussen exp. groep en controle groep)

uitval

Zuiver experimentele ontwerpen

Tijdstip T1 T2

Groep 1 (exp.) R O1 X O2

Groep 2 (contr.) R O3 O4

Om van een zuiver experimenteel ontwerp te kunnen spreken moet je in ieder geval

randomiseren en naast de experimentele groep minstens een controle groep bij het

onderzoek betrekken. Randomiseren wil zeggen: random toewijzen van

onderzoekseenheden aan groepen en vervolgens op toevalsbasis bepalen welke daarvan als

experimentele groep fungeert en welke als controle groep. In combinatie met randomiseren

kan gebruik gemaakt worden van matchen: het gelijkmaken van de experimentele en

controlegroep.

Precisie-matchen: Paren maken die grotendeels gelijk zijn in kenmerken (leeftijd,sekse)

waarvan je denkt dat ze invloed hebben op de afhankelijke variabele

Glabale matching: frequentie verdeling van een aantal kenmerken

Homogeniseren: een of meer homogene groepen

We kunnen spreken van hoge interne validiteit wanneer de nameting uitwijst dat de

experimentele variabele een effect heeft op de afhankelijke variabele (narandomiseren,

matchen, enz).

Samenvatting onderzoeksmethoden 7

Quasi-experimenteel ontwerp

Tijdstip T1 T2

Groep 1 (exp.) O1 X O2

Groep 2 (contr) O2 O4

Quasi-experimentele ontwerpen nemen een positie in tussen pre-experimentele en zuiver

experimentele ontwerpen. Veelal wordt gebruik gemaakt van bestaande groepen

(schoolklassen, afdelingen) Bij bestaande groepen is random toewijzing van

onderzoekseenheden aan de experimentele dan wel controle groep echter niet mogelijk.

Karakteristieken voorbeelden zijn de enkelvoudige en meervoudige tijdreeksen zowel voor

als na introductie van de experimentele variabele metingen verricht op de afhankelijke

variabele.

De voorkeur gaat uit naar meervoudige tijdreeksen. Daar is spraken zowel van een

experimentele als een controlegroep. Bij enkelvoudige tijreeksen wordt alleen een

experimentele groep betrokken. Daarom is het bij de meervoudige tijdreeks mogelijk om de

storende factor ‘tussentijdse externe gebeurtenis’ onder controle te krijgen en bij

enkelvoudige tijdreeks niet.

Survey-onderzoek

Bij survey-onderzoek worden in de regel bij een groot aantal onderzoekseenheden

gegevens verzameld over een groot aantal kenmerken. In de meeste gevallen worden

gegevens verzameld bij een steekproef van onderzoekseenheden uit een nader omschreven

populatie. Voor de verzameling van gegeven wordt gebruik gemaakt van interviews dan wel

observatie. Meestal vindt de dataverzameling plaats op een moment of in een periode. Er zijn

echter ook vormen van longitudinaal survey-onderzoek:

- panelonderzoek (verschillende tijdstippen, dezelfde gegevens, bij dezelfde groep)

- trendonderzoek (verschillende tijdstippen, dezelfde gegevens, verschillende groepen)

- prospectiefonderzoek (Verschillende tijdstippen, willekeurige verdeling, voorspellingen,

nameting)

Causaliteit

Om van een causaal verband te kunnen spreken moet aan drie voorwaarden worden

voldaan:

- covariatie of statistische samenhang

- tijdsvolgorde

- geen derde, verklarend, kenmerk in het spel

Het zuivere experiment is de beste grondvorm om aan causaliteitsvoorwaarden te voldoen,

gevolgd door het quasi-experimenteel ontwerp (survey minder geschikt).

Samenvatting onderzoeksmethoden 8

6 Wat is mijn onderzoekspopulatie en steekproef?

Onderzoekseenheden zijn personen of objecten waarover in de probleemstelling een

uitspraak wordt gedaan en die in het onderzoek worden betrokken (kenmerken kunnen

variëren de eenheden niet).

Populatie is de afbakening van de onderzoekseenheden die je in een onderzoek wilt

betrekken. Universum of theoretische populatie wil zeggen alle voorkomende eenheden die

je wilt onderzoeken (bijvoorbeeld alle jongeren over de hele wereld). Als je deze ruime

populatie, op grond van je doelstelling en/of probleemstelling inperkt tot bijvoorbeeld alle

Nederlandse jongeren in 1995 spreken we van een operationele populatie. Als slechts een

deel van de populatie wordt betrokken, spreken we van een steekproef. We onderscheiden

aselecte en selecte steekproef. Bij aselecte steekproef hebben alle eenheden in de populatie

(meestal) een gelijke of in ieder geval een bekende kans om in de steekproef te komen. Bij

een selecte steekproef worden eenheden niet op toevalsbasis uit een populatie getrokken.

Steekproefkader is een vorm van administratie waarin onderzoekseenheden en kenmerken

van deze eenheden zijn geregistreerd (nodig voor aselecte of kanssteekproef).

Bij kanssteekproeven of aselecte steekproeven is de kans voor alle eenheden uit de

populatie meestal gelijk (of in ieder geval bekend) om in de steekproef getrokken te worden.

Bij een enkelvoudige aselecte steekproef wordt een vooraf bepaald aantal eenheden volstrekt

willekeurig uit de populatie getrokken (via loterijmethoden of tabel). Bij een systematische

steekproef met aselecte begin wordt de gewenste omvang van de steekproef (n) bepaald.

De omvang van de populatie (N) wordt gedeeld door de gewenste omvang van de steekproef

(dus: N/n=k). Ieder ke-element in de populatie komt in de steekproef. Via een tabel met

toevalsgetallen wordt een randomgetal (a) gekozen De eenheid in de populatie die met a

correspondeert wordt als eerste in de steekproef opgenomen, vervolgens a+k, a+2k enz.

Indien de populatie bestaat uit zogeheten eerstetrapseenheden, die elk weer bestaan uit

tweedetrapseenheden, wordt eerst een enkelvoudige aselecte steekproef getrokken uit de

eerstetrapseenheden en vervolgen wordt per eerstetrapseenheden een enkelvoudige

aselecte steekproef uit de tweedetrapseenheden getrokken (bijvoorbeeld provincie,

gemeente, school, klas, leerling). In die gevallen spreekt men van een twee- of

meertrapssteekproef.

Bij niet-kanssteekproeven of niet-aselecte steekproeven is de kans voor eenheden uit een

populatie om in de steekproef te komen onbekend en zeer waarschijnlijk ongelijk. Als

toevallig beschikbare eenheden (b.v. de eerste 100 personen die je op straat tegenkomt) in de

steekproef worden betrokken, is er spraken van een toevallige of beschikbare steekproef. Bij

een quotasteekproef wordt vooraf bepaald hoeveel eenheden met welke specifieke

kenmerken in de steekproef moeten worden opgenomen, bijvoorbeeld 50 mannen en 50

vrouwen. Indien een bepaalde combinatie van eenheden kan worden beschouwd als

karakteristiek voor de gehele populatie, wordt deze combinatie (wat omvang betreft

uiteraard veelgeringer dan de populatie) als steekproef uit de populatie beschouwd. Men

spreekt dan van een doelgerichte steekproef. Bij een sneeuwbalsteekproef wordt aan een of

aan een klein aantal personen gevraagd naar een of meer mensen die ze kennen, met

bepaalde kenmerken die voor het onderzoek belangrijk zijn. Aan deze personen wordt op

hun beurt ook weer gevraagd of zij mensen kennen. Enz

Samenvatting onderzoeksmethoden 9

De vereiste omvang van een steekproef is afhankelijk van de heterogeniteit van de

populatie en de vereiste nauwkeurigheid waarmee je uitspraken wilt doen. Voor een

enkelvoudige aselecte steekproef kun je op grond van de omvang van de populatie onder

bepaalde condities de vereiste omvang van de steekproef bepalen. Lossere benaderingen:

- absolute minimum is 25 (voorzichtigheidshalve 100)

- vooruitlopend op de analysefase, nagaan hoeveel cellen een kruistabel van twee variabele

zal omvatten. De omvang van de steekproef is dan minimaal: het aantal cellen maal 25

eenheden

- De omvang van de steekproef laten afhangen van de tijd die je hebt en het geld waarover

je beschikt.

Samenvatting onderzoeksmethoden 10

7 Welke dataverzamelingsmethode gebruik je?

Gebruik maken van bestaande informatie is meestal de goedkoopste en vaak ook een goede

manier van onderzoek doen. Is er geen goede informatie voorhanden, dan zul je moeten

beslissen om te interviewen of te observeren. Interviewen geniet de voorkeur boven

observeren wanneer het gaat om:

- Kennis

- Houding/attitude

- Opinie

Observatie geniet de voorkeur wanneer het gaat om:

- Gedrag dat frequent voorkomt

Observatie heeft weinig zin bij, ongewenst en intiem gedrag.

Gestructureerd informatie verzamelen wil zeggen dat je van tevoren precies weet wat

voor informatie je wilt hebben en wat voor antwoorden je kunt verwachte. Bij

ongestructureerde informatie verzameling liggen de onderwerpen niet exact vast en is ook

de informatie niet altijd voorspelbaar. Wanneer je weinig informatie hebt over het

onderzoeksveld verdient het aanbeveling eerst ongestructureerd informatie te gaan

verzamelen. Wanneer je al veel kennis hebt van het onderzoeksveld en/of onderwerp van

onderzoek sterk omlijnd is, kun je met gestructureerde informatieverzameling beginnen.

Gestructureerde informatieverzameling geniet meestal de voorkeur boven

ongestructureerde, omdat ze vaak minder van toeval afhankelijk is. Soms echter geven losse

uitspraken, foto’s of videobeelden een beter beeld van het probleem dan cijfers.

Over het algemeen genieten directe vormen van informatieverzameling de voorkeur boven

indirecte. Bij driegende ontwerpen of onderwerpen waarbij men zich niet bewust is wat

men denkt of doet is het soms beter om op indirecte wijze informatie te verzamelen. Wel

moet je goed nagaan of je datgene meet wat je beoogt te meten.

Samenvatting onderzoeksmethoden 11

8 Interviewen hoe doe ik dat?

Het interviewen is de aangewezen methode om informatie te verkrijgen over attitudes,

opinies of kennis. Het interview kent wel een aantal nadelen:

- Mensen niet altijd bewust van de motieven van hun gedrag (informatie niet altijd valide)

dit kan voorkomen worden door zo veel mogelijk naar feiten te vragen niet naar meningen

- Sociale wenselijkheid

- Non-respons

Een schriftelijk interview is vrijwel altijd mondeling. Bij een gestructureerd interview moet je

de keuze maken tussen mondeling dan wel schriftelijk.

Mondeling : voordeel Schriftelijk : nadeel

Minder voorbereiding Veel voorbereiding

Geschikt voor open en ingewikkelde vragen Geen emotionele opvang

Emotionele vragen Niet te veel vragen

Veel vragen Geen controle op invullen

Goede controle op invullen Veel onvolledige lijsten

Weinig onvolledige lijsten Veel non-respons

Mondeling : nadeel Schriftelijk : voordeel

Duur Goedkoop

Weinig mensen Veel mensen

Moeilijk te organiseren Makkelijk te organiseren

Niet erg anoniem Wel anoniem

Erg gevoelig voor sociale wenselijkheid Minder gevoelig voor sociale wenselijkheid

Er zijn een aantal bijzondere interviewvormen, die ook nog een aantal specifieke voor en

nadelen kennen.

Voordelen Nadelen

Ongestructureerd Minder tijd Groep remt reactie

groepsgesprek Meer mensen

Groep lokt reactie uit

Groepsgewijze afname Meer respons Kost iets meer tijd

vragenlijst Snellere respons

Betere controle

Telefonisch interview Minder tijd Ongeschikt bij lange of

ingewikkelde lijst

Makkelijker Van tevoren brief

Invloed sociale wenselijkheid

Minder groot

Snelle verwerking mogelijk

Bij complexe en/of abstracte eigenschapsbegrippen is het nodig eerst het begrip goed te

definiëren en vervolgens te operationaliseren in een aantal indicatoren/vragen. Belangrijk

is na te gaan of er verschillende dimensies aan een begrip te onderscheiden zijn. Als dat het

geval is, moet ieder dimensie apart geoperationaliseerd worden. Vuist regel is dat iedere

dimensie van een begrip geoperationaliseerd wordt in minstens 10 vragen. Dit om

toevalsfactoren zo veel mogelijk te elimineren. Aangezien bij vooronderzoek een deel vaak

niet blijkt te voldoen, wordt ernaar gestreefd in eerste instantie 150% van het uiteindelijk

benodigde vragen te maken.

Samenvatting onderzoeksmethoden 12

De voor en nadelen van beide soort vragen zijn:

Open vragen Gesloten vragen

Explorerend Inventariserend

Weinig voorkennis nodig Veel voorkennis nodig

Geïnterviewde kan vrij antwoorden Beperkt antwoordkader

Doet recht aan geïnterviewde Doet minder recht aan geïnterviewde

Genuanceerde antwoorden Eenvoudige antwoorden

Toeval speelt belangrijke rol Toeval speelt minder belangrijke rol

Vraagt veel verwerkingstijd Vraagt weinig verwerkingstijd

Interviewer belangrijk Interviewer minder belangrijk

Zeer informatief Minder informatief

Minder betrouwbaar Betrouwbaarheid beter dan bij open

Voor de vorm van de antwoordmogelijkheden moet je een aantal beslissingen nemen.

Allereerst moet je nadenken over het meet niveau waarop de gegevens verkregen worden (zie

tabel). Dit heeft consequenties voor de statistische technieken die je bij de analyse kunt

gebruiken.

Rationiveau

Intervalniveau

Verhoudingen blijven

gelijk

Ordinaal

niveau

Gelijke verschillen Gelijke verschillen

Nominaal-

Niveau

Ordening Ordening Ordening

Onderscheid Onderscheid Onderscheid Onderscheid

Geslacht opleidingsniveau

Bij een even aantal vragen dwing je iemand meestal tot een meting. Verder moet je

overwegen of je een aparte categorie ‘geen mening’ gebruikt. Bij schaalgebruik moet het

aantal categorieën aan beide zijden van het midden gelijk zijn en moet er naar gestreefd

worden per vraag een gelijk aantal categorieën te gebruiken. In mondelinge interviews moet

je antwoordkaatjes of invullijsten gebruiken als er meer alternatieven zijn of wanneer de

vragen over bedriegende onderwerpen handelen.

Bij de formulering van vragen moet je op de volgende punten letten:

- Je moet slecht een ding tegelijk vragen

- De vragen moeten niet voor meer dan een uitleg vatbaar zijn

- De vragen moeten grammaticaal niet ingewikkeld zijn

- Het taalgebruik moet aangepast zijn aan de geïnterviewde

- De vragen moeten niet suggestief zijn

- De vragen moeten geen kennis of feiten veronderstellen die er niet zijn

Zowel een schriftelijk als een mondeling dient als een goed gesprek te verlopen. Je moet

oppassen dat antwoorden niet beïnvloed worden zaken die eerder in het interview aan de orde

zijn gekomen.

Samenvatting onderzoeksmethoden 13

Betrouwbaar wil zeggen dat de onderzoeksresultaten zo min mogelijk van toevalligheden

afhankelijk zijn. De toevalligheden kunnen gelegen zijn in:

- De situatie

- De interviewer

- De vragenlijst

- De geïnterviewde

Er zijn een aantal manieren om de betrouwbaarheid van vooral samengestelde maten zoals

schaal, test, toetsscores te onderzoeken:

- Test-hertest methode (Stabiliteitmeting: meting nogmaals herhalen en resultaten

vergelijken)

- Split-half methode (homogeen meting)

- Item-analyse (samenhang nagaan van de verschillende vragen of indicatoren met

het totaal van de antwoorden op de overige vragen)

Validiteit wil zeggen dat je meet wat je beoogt te meten. Betrouwbaarheid garandeert

niet dat een meting valide is. Wel geldt, dat als een meting niet betrouwbaar is, die ook niet

valide is. Daarom kun je het beste eerst de betrouwbaarheid onderzoeken. Validiteit stel je

vast door de samenhang van een meting met een ander criterium na te gaan. De validiteit is

vooral een probleem bij abstracte en complexe begrippen.

Samenvatting onderzoeksmethoden 14

9 Observeren hoe doe ik dat?

Het grote voordeel van observatie is dat je feitelijk gedrag vaststelt. Observatie is een

probleem wanneer het om sporadisch voorkomend gedrag gaat. Het vergt dan nog meer

tijd en wordt kostbaarder dan het vaal al is. Verder beidt observeren vrijwel geen

mogelijkheden om bijvoorbeeld motieven te onderzoeken, je kunt alleen gedragsmatige

aspecten onderzoeken. Ook vraagt observatie vaak nogal wat interpretatie, hetgeen een

nadelig effect kan hebben op de betrouwbaarheid. Goede instructies kunnen dit probleem

gedeeltelijk opheffen. Als laatste bezwaar werd de invloed genoemd die de aanwezigheid

van de observator op het gedrag van de te oberveren persoon kan hebben. Verborgen

camera’s en participerende observatie kunnen die voorkomen.

Het is belangrijk dat je observaties zo snel mogelijk vastlegt. Beoordelingen achteraf zijn

riskant.

Als onderzoeker dien je de gedragscategorieën duidelijk te omschrijven. De observator moet

weten waarop te letten. Je kunt bij gedrag op de frequentie, de duur en de intensiteit letten.

Voor de frequentie kun je gebruik maken van de event- of time-sampling-methoden. Voor

de beoordeling van de intensiteit wordt nogal eens rating scale gebruikt.

De interobservatorbetrouwbaarheid wordt meestal berekend door twee of meer

observatoren dezelfde situatie te laten beoordelen. De eenvoudigste betrouwbaarheidsmeting

is, het percentage overeenstemming te berekenen. Aangezien dat percentage beïnvloed kan

worden door kansfactoren, is het beter cohens kappa te bereken, waarin die verdisconteerd.

Wanneer complexe begrippen geoperationaliseerd zijn in te observeren indicatoren, dient

de validiteit van de meting vastgesteld te worden. Het valideringsonderzoek is vergelijkbaar

met dat bij het interview. Veelal worden interviewgegevens gebruikt voor het

valideringsonderzoek van de observatiemeting.

Samenvatting onderzoeksmethoden 15

10 Hoe prepareer ik de data voor de analyse?

We maken onderscheid tussen de voorbewerking van gegevens en de eigenlijke analyse. In

de regel gaat het bij (survey-) onderzoek om numerieke gegevens. Om verwerking van deze

gegevens met de computer mogelijk te maken, moet je de waarden van elke variabele

voorzien van een code. In de vragenlijst zelf of in een code boek wordt aangegeven hoe de

onderzoeksgegevens gecodeerd moeten worden. Aan de hand daarvan worden de gegevens

vervolgens ingetypt op een informatie op een informatiedrager die door de computer kan

worden gelezen, zodat op het verkregen databestand analyses kunnen worden uitgevoerd.

Alvorens met de eigenlijke analyse van de data kan worden begonnen, is het soms nodig

bepaalde variabelen te hercoderen. Als je een totaalscore of index berekent, is het

noodzakelijk dat alle variabelen die daarbij worden betrokken in dezelfde richting geschaald

zijn. Het is raadzaam voordat je met de analyse van de data begint, een analyseschema te

maken. Eigenlijk is het gewenst om al een analyseschema te maken. Eigenlijk is het gewenst

om al een analyseschema vooraf te maken, dus voordat de gegevens worden verzameld. Je

zou de definitieve versie van het onderzoeksinstrument (bijvoorbeeld de vragenlijst) pas

moeten vaststellen in samenhang met het codeboek en een analyseschema vooraf. Dit om

zoveel mogelijk te voorkomen dat je, nadat de gegevens al verzameld zijn, voor ongewenste

verrassingen komt te staan. Het is uiteraard afhankelijk van het type onderzoek dat je doet hoe

gedetailleerd je het codeboek en het analyseschema vooraf kunt uitwerken. Bij een toetsendonderzoek

waarbij je gebruik maakt van een gestructureerd interview met geprecodeerde

gegevens is dat vrijwel volledig vooraf te doen.

Indien je meer dan een operationalisatie voor een begrip gebruikt en je die tot een score

wilt combineren, dan moet je eerst controleren of dit verantwoord is. De verschillende

operationalisaties dienen namelijk hetzelfde te meten en dus homogeen te zijn. De

homogeniteitindex alpha geeft aan in hoeverre het inderdaad om een homogeen geheel gaat.

Met behulp van itemanalyse kun je nagaan of er items zijn die de homogeniteit mogelijk

negatief beïnvloeden. Als dat het geval is, kunnen deze beter worden verwijderd.
Bijlagen
Samenvatting_Methoden_en_Technieken_boek.pdf
(50.48 KiB) 14417 keer gedownload

Reageer