Dit geeft veel problemen omdat er niet structurele oefensommen beschikbaar zijn. Hij beweert echter dat SK een bètavak is in een alfajasje waarbij je simpelweg dingen uit je hoofd moet leren.
Als je naar het waarom vraagt bij alle onderwerpen geeft hij het antwoord: ´´omdat ze dat lekker vinden(reacties) of hij geeft metaforen´´
Deze strategie hanteert hij in de 3de en 4de. Eerst een basiskennis opbouwen voordat je naar het hoe en waarom vragen moet. Dit is best moeilijk.
Nou heb ik desondanks die symplistische weergave problemen met het vak en zijn we nu bij het ?evenwichtsmodel? aangekomen.
Aantekening:
Botsende deeltjesmodel (effectieve botsingen)
Reactiesnelheid: Afhankelijk van:
-concentratie
-temperatuur
-verdelingsgraad
-katalysator
-je reactie
A+2B-->C
Nu laat hij hem splitsen en brengt hij twee nieuwe variabelen d en e in ??
S is snelheid en k constante?
vb eerst molberekenen
CH3COOH ↔ CH3COO + H (( 1M CH3COOH ))
begin 1 0 0
reactie -x x x
eind 1-x x x
tabel 49 binas ??
Kz(z van zuur) = [CH3COO] * H .... x*x
.......................----------------- = ------------- = 1,8*10^-5 (tbl 49?)
....................... CH3COOH ...........(1-x) x^2= 1,8*10^-5 (1-x)
x=wortel 1,8*10^-5 ^>Aanname x<<1 limiet
x<dan 10% v.h getal
(. = indent, - = deelstreep)
Hij verteld er nog wat om heen en heeft een paar voorbeelden gegeven maar als ik dan de oefenopgaven zie die hij op gdocs heeft gezet zonder uitwerkingen dan kom ik toch niet al te ver... het zijn allemaal losse stukken info waar ik een geheel van moet maken??
1.In een leeg en afgesloten vat brengt Mieke 10 millimol NO2(g). Vanaf dat moment begint zich het gasevenwicht 2NO2(g) ↔ N2O4(g) in te stellen dat op het tijdstip t1 net wordt bereikt.
In het evenwichtsmengsel is dan nog 2 millimol NO2(g) aanwezig.
In een diagram zet Mieke het mogelijke verloop van het aantal millimol NO2 en het aantal millimol N2O4 elk afzonderlijk uit tegen de tijd en geeft hierin ook het tijdstip t1 aan.
In welk diagram wordt dit door Mieke allemaal juist weergegeven?
(zie bijlage)
2. Bij menging van een ijzer(II)nitraatlplossing met een kwik(I)nitraatoplossing treedt de volgende reactie op¨: Fe2+ (aq) + Hg+ (aq) V Fe3+ (aq) + Hg (l)
Sander wil onderzoeken of deze reactie afloopend of omkeerbaar is. Hij mengt daarom de ijzer(II)nitraatoplossing met een overmaat van de kwik(I)nitraatoplossing.
Welke soort deeltjes moet Sander aantonen in het reactiemengsel om te bewijzen dat de reactie omkeerbaar is?
A. Fe2+ (aq)
B. Hg+ (aq)
C. Fe3+ (aq)
D. Hg(l)
Deze 2 opgaven om te beginnen. Zouden jullie kunnen helpen?