Op de x-as wordt een lading Q1 geplaatst, op afstand a van de oorsprong. Q2 op afstand 4a van de oorsprong. In de oorsprong wordt een derde lading Q3 geplaatst. Als de nettokracht in Q3 gelijk is aan nul, dan is Q2 gelijk aan:
A. 16Q1
B. -16Q1
C. 4Q1
D. Q1/4
E. -4Q1
--------------------------------------------------------------------------------
Door wat te redeneren kan je al weten dat Q1 en Q2 een tegengesteld teken zullen hebben en dat de absolute waarde van Q2 veel groter zal zijn dan deze van Q1.
We weten dat de nettokracht op Q3 gelijk is aan 0 en we weten dat er maar twee krachten inwerken op Q3: de kracht van lading Q1 en deze van Q2.
\(F_{31} + F_{32} = 0\)
of
\(k\frac{|Q_3||Q_1|}{r_1^2} - k\frac{|Q_3||Q_2|}{r_2^2} = 0\)
We weten dat
\(r_1 = a\)
en
\(r_2 = 4a\)
\(k\frac{|Q_3||Q_1|}{a^2} - k\frac{|Q_3||Q_2|}{16a^2} = 0\)
Na vereenvoudiging bekomen we:
\(|Q_1| = \frac{|Q_2|}{16}\)
Dus:
\(|Q_2| = 16|Q_1|\)
en aangezien we weten dat Q1 en Q2 een tegengesteld teken moeten hebben: Q2 = -16Q1.
Dit is dus antwoord B.