Kan iemand mij vertellen of ik de onderstaande vraag op de juiste manier heb aangepakt of waar mijn fouten zitten?
Patrick moet bepalen hoeveel citroenzuur, C6H8O7 in een snoepje zit. Om de hoeveelheid C6H8O7 in het snoepje te bepalen, verpoedert hij dit, lost het op in water en neutraliseert deze oplossing met kaliloog. Een molecuul C6H8O7 kan drie ionen H+ afstaan. Bij de neutralisatie van 2007 mg opgelost snoep gebruikt Patrick 6,38 mL 0,104 molair kaliloog. Wat is het massapercentage C6H8O7in het snoep? Behalve C6H8O7zitten er geen andere zuren of basen in het snoep.
Stappenplan:
1. Maak reactievergelijking
2. Bereken de hoeveelheid mol kaliloog wat je gebruikt hebt.
3. Bereken met behulp van je reactievergelijking, hoeveel citroenzuur je dan moet hebben dat alles precies is op gereageerd.
4. met behulp van de molmassa zet je de hoeveelheid citroenzuur om naar een gewicht.
5. bereken het percentage t.o.v. totaal gewicht.
Mijn antwoorden:
- C6H8O7 + 3 KOH -> C6H5O7K3 + 3 H2O
- n(KOH)= C x V= 0,104 mmol ml-1 x 6,38 mL= 0,66 mmol
- C6H8O7 + 3 KOH = 1 op 3, dus 0,22 mmol C6H8O7
- m(C6H8O7)= M x n = 192,12 mg mmol-1 x 0,22 mmol = 42,27 mg
- totaal gewicht = 2007 mg = 100 x 42,27 mg : 2007 mg = 2,1 %