Mijn vraag betreft de opstelling van Foucault om de lichtsnelheid te bepalen.
Het gaat om 17c:
Als in de opstelling van Foucault het teruggekaatste licht de spiegel weer bereikt, is de spiegel over een hoek α gedraaid.
17a) Leg uit dat de teruggekaatste lichtstral dan over een hoek b= 2α is gedraaid.
b) Leg uit dat het scherm bij Q niet constant oplicht maar heel korte, zwakke lichtflitsjes heel snel na elkaar laat zien.
c) Leg uit dat de lichtflitjes wel allemaal in hetzelfde punt Q op het scherm optreden.
d) Leg uit dat hoek b toeneemt naarmate de rotatiesnelheid van het spiegeltje toeneemt.
antw 17c:
De tijd die het licht doet om de afstand tussen M en spiegel B heen en weer af te leggen blijft steeds hetzelfde en dus draait de spiegel steeds evenveel verder in die tijd zodat α steeds gelijk is en daarmee ook de plaats Q waar de lichtstraal terecht komt.
Zie hier de schematische weergave van de opstelling:
- WP_20151005_17_37_32_Pro.jpg (117.1 KiB) 435 keer bekeken
Ik zou denken dat de lichtstralen als het ware een lijn vormden op het vlak waar Q op ligt. De lichtbron schijnt continu, dus als de ronddraaiende spiegel een kleine fractie verder is gedraaid, dan valt vervolgens de lichtstraal die daarop als eerst viel (en daarna terugkaatste in B en op de spiegel terechtkwam die nog een stukje verder was) verder van Q dan de lichtstraal een fractie van een seconde daarvoor.
Dit ter visualisatie:
- WP_20151005_17_37_32_Proopt2.JPG (116.46 KiB) 435 keer bekeken
Kan iemand mij uitleggen waar mijn redenatiefout ligt?
