Ik moet een verslag maken over een proef waarbij tussen twee statieven een touw gespannen was, met aan de rechter kant (in het rood te zien) een trillingsbron die is ingesteld op 50,0 Hz. Aan de linker kant hing een massa aan het touw.
We moesten de meting met drie verschillende massa's uitvoeren en daarnaast bij elke massa 1,2 en 3 buiken in het touw proberen te krijgen.
Dit deden we door de linker statief te verschuiven tot het gewenste aantal buiken werd verkregen. Zie hieronder.
Foto van de opstelling:
(zie voorblad)krijg ik niet vanuit drive hierin, formaat is telkens niet goed: https://docs.google.com/document/d/1JACvI7Nu19wqqjvmPemayXdqRPjhHgrv38wEYutWmd4/edit?usp=sharing
Onze resultaten:
Pagina 5: https://docs.google.com/document/d/1JACvI7Nu19wqqjvmPemayXdqRPjhHgrv38wEYutWmd4/edit?usp=sharing
(krijg de tabel niet geplakt hierin dan gaat de opmaak raar doen)
Verder was dit nog gegeven:
met
Voor het verslag moeten we een onderzoeksvraag, uitbreiding ervan en drie losse vragen beantwoorden.
Ik heb echter moeite met een begin te maken, ik heb geen duidelijke plan van aanpak en snap het nog niet helemaal.
Onderzoeksvraag: Wat is het verband tussen de spankracht en golflengte van het staande golfverschijnsel?
Uitbreiding: Wat is de invloed van de massa van het touw?
1. Leg uit wat het verband is tussen de golflengte en de golfsnelheid
2. Bereken de spankracht in het touw in de situatie dat er een staande golfverschijnsel optreedt.
3. Zet in een grafiek het verband uit tussen de massa van het touw en de snelheid van de golven.
- Welke spankracht wordt bedoeld bij de onderzoeksvraag? Ik kan er namelijk drie uitrekenen (massa van de massa keer g toch?)
- Voor de uitbreiding heb ik even een hint nodig (ik denk wel dat een andere massa van het touw zorgt voor een andere frequentie?)
- Bij vraag 1 heb ik wel al een opstapje maar kom er niet uit:
Als het touw met een eigenfrequentie trilt, dan geldt voor het verband tussen de golflengte en de lengte van de snaar l = n ᐧ ½ᐧ ƛ
hierin is:
- l de lengte van het touw;
- n het aantal buiken;
- ƛ de golflengte.
Hierin is:
- v de geluidssneldheid (voortplantingssneldheid in m/s);
- frequentie (Hz);
- l de lengte van het trillende deel van het touw (m).
Ik zo gauw even niet wat ik moet doen om de golfsnelheid te achterhalen, is dat die 50,0 Hz? En hoe moet ik het verband tussen de golflengte en golfsnelheid uitleggen? Aan de hand van formules en rekenwerk?
- Bedoelen ze bij vraag twee dat je dan drie keer een spankracht moet uitrekenen? Want in alle drie treedt er een staandegolf verschijnsel op.
- Vraag drie kan je zeker maken d.m.v. het invullen van deze formule ?
met