Ik vroeg me af of iemand me zou kunnen helpen met een paar vragen v/d toelatingstoets voor arts/tandarts van belgie.
Ik begrijp niet hoe ik deze vragen moet aanpakken. Het zijn er best veel
1)Als x4 +4x³+6px²+4qx+r deelbaar is door x³ +3x²+9x+3
Dan is p*(q+r) gelijk aan:
A) 12
B) 15
C) 18
D) 21
2) Er werden 6000 mensen getest in totaal.
234 testen positief voor AB.
2360 voor A
1320 voor B
Hoeveel procent heft bloedgroep O ?
(Hierbij rekening houden dat de mensen die positief testen voor A en B ook in AB voorkomen)
3) Beschouw een cylindrisch vat (zonder deksel) met gegeven volume Vom³.
Als de oppervlakte van het vat minimal is, welk verband is er dan tussen de hoogte h ( in m) van het vat en de straal r (in m) van het grondvlak?
A) h= 0,75 r
B) h=r
C) h= 1,5 r
D) h=2r
4) Je wilt een mengsel maken met een bepaald percentage zuurstof.
Je beschikt over 4 soorten mengsels ( bv A: 5% ; B: 10 %, C: 15 %, D: 20% zuurstof) en je beschikt over meer van mengsel C zodat je 3 x zoveel van mengsel C gaat gebruiken als van A. Hoeveel A gebruik je?
Een soortgelijke vraag als opdr 4 is opdr 5, mischien wat duidelijker:
5)Een bioloog heft voor een experiment met muizen een voedselmengsel nodig dat, buiten andere stoffen, bestaat uit 23 g proteine, 6,2 gram vet en 16 gram vocht.
Hij beschikt over mengsels met de volgende samenstelling:
----------------Proteine ( %)-----Vet (%)----------Vocht (%)
Mengsel 1:------------20-----------2------------------15
Mengsel 2:------------10-----------6------------------10
Mengsel 3:------------15-----------5-------------------5
Welke v/d volgende hoeveelheden van mengsel 1 moet de bioloog gebruiken om, in combinatie met gepaste hoeveelheden v/d mengsel 2 en 3, aan het gevraagde voedselmengsel te bekomen?
A) 30 g
B) 40 g
C) 50 g
D) 60 g
Ik kom er niet meer uit
