Het onzekerheidsbeginsel van Heisenberg wordt afgeleid in de Q.M. en komt voort uit het geval als 2 grootheden niet commuteren.
Een uitdrukking is bv.
\(\Delta E.\Delta t \geq\frac{h}{4\pi}\mbox{ waarbij }h=6,63.10^{-34} J.s\mbox{ cons\tante Planck }\)
Als we bv.
\(\Delta t=10^{-134} s\)
nemen dan is er voor de energie zeker een onzekerheid van
\(\Delta E\geq\frac{6,63.10^{-34}}{4\pi10^{-134}}=0,523.10^{100}\mbox{ Joule}\)
Dus deze energie kan geleend worden uit het vacuum zonder dat er een haan naar kraait.
Als ge nu weet dat ge met een energie van 10 Joule ongeveer 1 kg, 1 m kunt omhoog heffen op aarde is dit een zeer grote hoeveelheid energie (
\(M_{zon}=1,989.10^{30} kg M_{aarde}=5,97.10^{24} kg)\)
Volgens de A.R.T. is de tijd continu, dus kunnen we zeer kleine tijdsintervallen nemen, zelfs oneindig klein, zodanig dat de onzekerheid in de energie oneindig groot is. Hieruit zou volgen dat het eindige heelal een oneindige temperatuur zou hebben. Dit is niet zo, dus de A.R.T. moet falen voor kleine tijdsintervallen.
Uit bovenstaande volgt volgens mij ook dat de tijd niet continu is maar korrelig dus met bepaalde kleine quanta toeneemt.
Zo zou men ook kunnen verklaren hoe het heelal is ontstaan. Het ontstaan van de tijd bracht noodzakelijk energie uit het vacuum vrij, die in het begin zich bevond in een klein volume(Big-Bang bij een oneindige temperatuur) en dan kwam de uitdijing met de afkoeling. Want steeds kwam energie uit het vacuum vrij naarmate de tijd met bepaalde eindige kleine quanta toenam.