Volgens mij is hier van alles misgegaan (zoals te doen gebruikelijk met natuurkunde-practica
)
Ten eerste maak je een verkeerde interpretatie van Δs: volgens je strookjes neemt de afgelegde weg steeds een centimeter of 8-10 toe per tien tikken.
Een negatieve Δs zou betekenen dat het gewichtje spontaan terug omhoog zou schieten. [rr] je moet dus steeds de lengte van je deelstrookje als Δs nemen, niet het lengteverschil met je vorige strookje.
ten tweede gaat er iets mis met je strookje. Volgens mij komt dat ergens klem te lopen (ging dat bibberen of zo??) en bereikt het een maximum-valsnelheid.
Ik heb een dergelijk practicum recentelijk nog gedaan als tentamentoets voor mijn 4 VMBO klas en daar had ik dat soort problemen (gelukkig) niet. Je snelheid zou namelijk steeds moeten toenemen (stippen steeds verder uit elkaar), en dat doet 'ie niet.
een t/s tabel voor een vallend gewichtje moet er theoretisch zó uitzien:
t ( s) s (m) Δs (m)
0,1...0,049...0,049
0,2...0,196...0,147
0,3...0,44.....0,244
0,4...0,78
en door wrijving haal je dat nooit helemaal, maar de trend moet wel ongever hetzelfde zijn, een eenparig versnelde beweging. Uit jouw cijfers haal ik eerder een beweging met min of meer constante snelheid. (of zijn deze cijfers nog van die vooropdracht waarbij je de tape zo gelijkmatig mogelijk door de tikker moest trekken???)
