hoe kun je dan juist weten welke stof je Ph gaat beïnvloeden en welke niet ? Alleen degene die OH- kan opnemen kan de ph waarde dan bepalen als ik het goed begrijp?
enkele kleine dingetjes, die misschien onbenullig lijken, maar belangrijk zijn voor het snappen van de pH.
vooreerst: het is niet Ph, maar pH. Dit lijkt muggenziften, maar de reden is als volt:
een kleine p staat voor -log
10 in de scheikunde.
Als je zegt pH zeg je dus eigenlijk: -log
10([H
+])
Die H
+ tussen vierkante haken is een schrijfwijze voor: De concentratie aan H
+
Aangezien de pH dus een berekening is van de concentratie aan H
+, zullen alle factoren die de hoeveelheid H
+ in je mengsel (per volume) veranderen, ook de pH doen veranderen.
Nu, hoe kan dit
- Er worden H+ ionen toegevoegd door bv een zuur (denk aan HCl, HNO3 etc etc...)
- Er worden OH- ionen toegevoegd, die water gaan vormen met H+
- Er wordt OH- opgenomen door een stof, waardoor water zal splitsen
- Er worden H+ opgenomen door een stof, waardoor water zal splitsen in H+ en OH-
Om even concreter terug te komen op je vraag: hoe weet je welke de pH gaan beinvloeden, wel, dat weet je door te kijken welke stoffen iets doen dat in bovenstaand lijstje terugkomt.
Bv: Je hebt een potje met een oplossing van KOH in water.
(reactie: KOH -> K
+ + OH
-). Hier zie je dat er OH
- wordt afgegeven, en dat is puntje 2 op de lijst. KOH zal dus de pH beinvloeden (omhoog, aangezien het een base is)
Daarna voeg je bv Pb(NO
3)
2 toe.
(reactie: Pb(NO
3)
2 - > Pb
2+ + 2 NO
3-)
We gaan opnieuw overlopen:
- Zal Pb2+ iets doen uit het lijstje?
JA! Pb zal OH
- ionen opnemen, en proberen om Pb(OH)
2 te vormen. Pb
2+ ionen zullen dus de pH wijzigen.
(volgens het principe: metaal + OH- -> metaalhydroxide)
- Zal NO3- iets doen uit het lijstje?
NEEN! NO
3 kan geen protonen afgeven, dus puntje 1 kan al niet.
NO
3- is niet gebonden aan een OH
- en kan deze dus niet rechstreeks afgeven, puntje 2 kan dus ook niet
Aangezien NO
32- een negatieve lading heeft, en OH
- ook, zullen ze niet combineren. puntje 3 kan ook niet.
NO
3- heeft een negatieve lading, en H
+ een positieve. Deze kunnen (misschien?) wel combineren, en puntje 4 vervullen.
maar: als puntje 4 zou kloppen krijgen we HNO
3 zoals je weet (of zou moeten) is HNO
3 een sterk zuur.
Sterke zuren en basen hebben 2 eigenschappen: Ze splitsen voor 100% op in ionen in water (tot de oplosbaarheidsgrens) en
ze vormen nooit in water.. Puntje 4 kan dus niet uitkomen.
Gevolg: welke stoffen beinvloeden de pH: KOH (maar niet K
+ afzonderlijk), Pb
2+.
Welke stoffen beinvloeden de pH niet: K
+, NO
3-
Snap je het?
Als je dit niet snapt, probeer dan even volgende vraag op dezelfde manier uit te werken, en dan zien we wel waar het mogelijk misloopt:
In een beker met water wordt eerst HCl gedaan, en daarna Ca(OH)
2. Welke moleculen/ionen beinvloeden de pH, en welke niet?
(tip: Ca(OH)
2 lost niet op in water, maar wel in aangezuurd water)