Bij een practicum moesten wij n-pentylacetaat bereiden. Vermits dit met een carbonzuur en een alcohol moet gebeuren deden we dit met azijnzuur en n-amylalcohol.
Nu is het de bedoeling dat ik de procentuele opbrengst bereken van deze proef aan de hand van 1) het gevormde water (bij verdamping ontstaan)
2) de geproduceerde ester (n-pentylacetaat)
Nu zou ik niet weten hoe ik hieraan moet beginne
Nog een andere vraag die ik niet kan : Hoe wordt in deze proef het principe van Le Chatelier toegepast? Hoe beïnvloedt dit de opbrengst van de reactie?
Nu is het de bedoeling dat ik de procentuele opbrengst bereken van deze proef aan de hand van 1) het gevormde water (bij verdamping ontstaan)
2) de geproduceerde ester (n-pentylacetaat)
Voor de opbrengst moet je weten hoeveel ester er is gevormd, en hoeveel er gevormd had kunnen worden. Weet je dat (denk aan de beginhoeveelheden)? En weet je ook op welke manier je opbrengst nou berekent?
Hoe wordt in deze proef het principe van Le Chatelier toegepast? Hoe beïnvloedt dit de opbrengst van de reactie?
Uit mijn hoofd weet ik dat niet, moest je verwarmen tijdens de reactie?
You can't possibly be a scientist if you mind people thinking that you're a fool. (Douglas Adams)
Ja verwarming moest toegepast worden, vandaar ook het gevormde water..
Nu we hadden als beginwaarden 0,25mol n-amylalcohol en 0,27 mol azijnzuur, waarvan de overschot geneutraliseerd is met kaliumcarbonaat. Maar nu weet ik niet wat de verwachte opbrengst is Kwestie van de reactievergelijking niet te kennen denk ik
Als je 0.25 ml n-amylalcohol hebt en 0.27 mol azijnzuur, weet je toch meteen hoeveel ester je maximaal kan vormen?
Dat zou je wel verwachten, maar er is hier nog iets anders aan de hand. De synthesereacties van esters uit een zuur en een alcohol zijn evenwichtsreacties. Om het evenwicht te laten aflopen moet je één van de eindproducten, meestal water, uit het reactiemengsel destilleren. Ook in dit geval lijkt het dat water het laagste kookpunt heeft van alle stoffen in het reactiemengsel, maar dit is niet het geval.
Het laagste kookpunt moet worden toegeschreven aan het azeotroop van water en azijnzuur: 76°C. Dit azeotroop bestaat voor 3,0% uit azijnzuur. Tijdens de reactie verdampt dus het water en neemt een klein deel azijnzuur mee. De schijnbare overmaat van 0.02 mol azijnzuur neemt af. Uiteindelijk kan de overmaat omslaan in een ondermaat. Of dit gebeurt moet je zelf maar uitrekenen.
Kan het niet zijn dat , moest er overschot zijn van azijnzuur, deze later geneutraliseerd is door kaliumcarbonaat?
Want in de proef hebben we dus alles verwarmd, daarna met een scheitrechter het water gescheiden van de ester, maar bij de ester nog eens watervrij kaliumcarbonaat gedaan...
: Hoe wordt in deze proef het principe van Le Chatelier toegepast? Hoe beïnvloedt dit de opbrengst van de reactie?
