Nog eens zo’n 10 jaar later, in de jaren ‘80, kon ik mijn nieuwsgierigheid niet langer bedwingen. Ik heb een kopie van het artikel, zoals Einstein dat destijds had geschreven, ter hand genomen. (Ter informatie: ik val, binnen de categorie academici, qua intelligentie in de subcategorie “grijze muis”. Met andere woorden: ik behoor allesbehalve tot de eerder genoemde uiterst intelligenten.) De eerste 5 á 10 bladzijden daarvan heb ik ‘tig’ keer gelezen en getracht te begrijpen. Maar dat lukte niet. Er werden stappen in genomen die ik niet kon volgen. Dat kan twee redenen hebben: óf ik ben, inderdaad, niet intelligent genoeg om ze te begrijpen, óf de door Einstein genomen stappen zijn onjuist. Preciezer gezegd: niet in overeenstemming met de heersende afspraken binnen de wis- en natuurkunde. De laatstgenoemde reden hardop zeggen staat gelijk met bijvoorbeeld luidkeels en hard vloeken in een kerk vol streng gelovigen. Na het nodige wikken en wegen heb ik toch besloten de weg van de meeste weerstand te kiezen: stapje voor stapje aangeven waar ik vind dat Einstein zich niet aan de heersende afspraken houdt, soms zelfs aantoonbaar fouten maakt. Mijn conclusie was: er deugt niets van die theorie! Toen ik aan deze exercitie begon wist ik dat, als dit de conclusie zou worden, ik voor het volgende probleem geplaatst zou worden: wat deugt er dan niet aan al die experimenten, waarvan de afzonderlijke auteurs claimen dat die de juistheid van de theorie bewijzen? Vijf van dergelijke experimenten, van onderling uiteenlopende soort, heb ik toen onderzocht en mijn conclusie was dat geen van die vijf een dergelijk bewijs hard maakt. Na lang aandringen heb ik een hoogleraar bereid gevonden een half uur met mij van gedachten te wisselen over mijn bevindingen. Dat het arrangeren van zo’n gesprek zoveel moeite kost kan duidelijk worden gemaakt aan de hand van de volgende vergelijking: stel ik was er van overtuigd geraakt dat de wereld geen bal, maar een pannekoek is en ik vraag een hoogleraar om over mijn bevindingen te discussiëren!
In dat gesprek heeft de hoogleraar een eigenschap van licht aangehaald, waarvan ik me alleen nog kan herinneren dat ik er niets van begreep. Maar er sprong wel een vonk over: Einstein heeft zijn theorie gebaseerd op een veronderstelde eigenschap van licht die ik tot op dat moment klakkeloos had overgenomen. Beter gezegd: niet bij had stil gestaan om die nader op zijn merites te beoordelen. Zo eenvoudig mogelijk geformuleerd komt die eigenschap hier op neer: de snelheid waarmee licht zich voortplant ten opzichte van een referentie hangt niet af van de snelheid van die referentie. In Jip en Janneke taal geformuleerd: als het licht een auto zou zijn, die met bijvoorbeeld een snelheid van 100 km/uur over de weg rijdt (de weg is hier de referentie), dan zou de snelheid van die auto ook 100 km/uur zijn ten opzichte van een auto die met 100 km/uur deze tegemoet komt. Iedereen weet dat die onderlinge snelheid dan 200 km/uur is (de tegemoetkomende auto is nu de referentie). Einstein zijn formulering van die vermeende eigenschap is zodanig dat het magische er van niet meteen tot de lezer doordringt, blijkt. Bovendien heeft hij geen woord motivatie aan die veronderstelling besteed. Omdat die lichtsnelheid zo ontzettend groot is, zeven keer de wereld rond in één seconde, is het tot op heden nog steeds ondoenlijk om de (on)juistheid van deze eigenschap direct te bewijzen door middel van een meting. Maar dat hoeft ook niet. Er is m.i. namelijk geen enkele reden aan te voeren dat licht deze magische eigenschap zou moeten hebben. Licht heeft die (grote) snelheid uitsluitend ten opzichte van zijn bron en uiteraard alles wat stil staat ten opzichte van die bron. Alle natuurkundige theorieën die daarna op basis van die door Einstein veronderstelde eigenschap van licht zijn ontwikkeld, worden nu onder de categorie moderne natuurkunde geschakeerd.
Bouwend op die eigenschap van licht heeft Einstein zijn SRT ontwikkeld, waarin niets meer zinnig is in termen van de klassieke / gewone natuurkunde . Bijvoorbeeld: een klok met een constante snelheid ten opzichte van een andere klok, tikt een andere tijd weg dan de stilstaande klok, of: van een steentje met een constante snelheid is de massa toegenomen (lees voor het begrip eventueel ‘gewicht’). Deze consequenties van de SRT zijn opvallend in strijd met een andere fundamentele veronderstelling die door geen enkele natuurkundige wordt bestreden en die Einstein ook nadrukkelijk als tweede hypothese aan de basis van zijn SRT heeft gelegd: in alle systemen met een constante snelheid zijn de natuurkundige wetten hetzelfde. Dus dan kan bovengenoemde klok zeker niet een andere tijd wegtikken dan een stilstaande en kan de massa, van welk object dan ook, zeker niet zijn toegenomen bij een constante snelheid. Alleen al een dergelijk tegenstrijdigheid zou voldoende moeten zijn om de SRT te verwerpen, zou je denken.
De (anti)climax van de SRT is de alom bekende formule E=mc2. De m daarin is de massa van bijvoorbeeld genoemd steentje en c is de snelheid van licht. Vanwege die grote waarde van c leidt die formule tot de constatering dat zo’n steentje van één gram zoveel energie (de letter E staat voor energie) “in zich heeft” (deskundigen spreken van ‘rustenergie’), dat die bijvoorbeeld gelijk gesteld kan worden aan de energie van de atoombom die Hiroshima in 1945 verwoestte. Dit wordt zonder blikken of blozen op Wikipedia vermeld. Voor een dergelijke bom heb je 100 á 200 kilo sterk verrijkt uranium nodig!
De impact van Einstein zijn foutieve veronderstelling is enorm, gelet op het feit dat ook vele onderzoeken op het terrein van elementaire deeltjes mede op de SRT berusten, getuige onderstaande twee citaten uit Wikipedia:
De geleerde Ritz was een studiegenoot van Einstein. Ritz heeft zich destijds verzet tegen Einstein’s vermeende eigenschap van licht, maar hij heeft zijn strijd veel te vroeg moeten opgeven: hij overleed al op 31 jarige leeftijd (in 1909) aan pleuritis.
De Nederlandse geleerde De Sitter heeft in 1913 Ritz zijn theorie bestreden, maar de woorden die hij in zijn verweer heeft gebruikt heb ik niet in een geschrift van Ritz kunnen vinden:
Op grond van bovenstaande overwegingen verzoek ik de natuurkundigen, ten behoeve van een gezonde natuurwetenschap, deze al meer dan 100 jaar bestaande verkeerde opvatting over licht te herzien en daarmee de onzinnige relativiteitstheorieën, en wat daarvan is afgeleid, te verwerpen!
Sjaak Uitterdijk