Je hebt hier te maken met een evenwichtsreactie, voor mijn part beschouw je het als het verdampen van water in een gesloten ruimte.
Neem een wateroppervlak zonder waterdamp erboven bij een zekere temperatuur. Trillende moleculen aan het oppervlak geven soms de buurman nét zó'n duwtje dat die uit het oppervlak losraakt en de ruimte inschiet. Bij zekere temperatuur hebben die trillingen gemiddeld een zekere heftigheid, en statistisch vliegen er iedere seconde dus evenveel moleculen de gasfase in. Dat knikkert daar wat rond, botst tegen elkaar, en soms ook tegen dat oppervlak, waarbij het soms wel, soms niet in dat oppervlak blijft hangen en dus elke seconde een zeker percentage van die moleculen in de gasfase weer deel van de vloeistoffase wordt. Bij een oplopende concentratie in de gasfase wordt de absolute hoeveelheid van de gasmoleculen die elke seconde terugvalt in de vloeistoffase dus onvermijdelijk een keer even groot als de absolute hoeveelheid die elke seconde de vloeistoffase verlaat. Er is nu evenwicht, de concentratie in de gasfase verandert niet meer.
Verhoog de temperatuur, en de trillingen worden heftiger. De kans dat een zeker molecuul aan het oppervlak dat duwtje krijgt dat hem de vrije ruimte inknikkert wordt dus groter. Maar een gasmolecuul dat met grotere snelheid terug in de buurt van dat vloeistofoppervlak komt heeft een kleinere kans daar in te blijven hangen, of in elk geval een kleinere kans daarin te blijven hangen zonder dat door de impact een ander molecuul juist de gasfase in springt. Pas als de concentratie moleculen in de gasfase behoorlijk is toegenomen betekent een groter aantal kleinere kansen weer dat de absolute hoeveelheid van de gasmoleculen die elke seconde terugvalt in de vloeistoffase dus weer even groot wordt als de absolute hoeveelheid die bji de hogere temperatuur elke seconde de vloeistoffase verlaat. Er is weer evenwicht, nu op een hoger niveau.
Vergroot de vrije ruimte boven de vloeistof, en de kans dat een rondstuiterend molecuul terug in die vloeistoffase valt wordt kleiner. Dat gebeurt dus minder vaak, terwijl de situatie in het vloeistofoppervlak bij deze gelijke temperatuur niet verandert. Per saldo verlaten dus meer moleculen de vloeistoffase dan er weer terug in vallen, nét zolang totdat dit spel van kansen is hersteld doordat er per cm³ weer zoveel watermoleculen in de gasfase zitten dat de terugval (condensatie) weer met evenveel moleculen per seconde verloopt als de verdamping.
Spelen met temperaturen en volumes (of, met een duidelijker term, gasconcentraties oftewel partiële drukken) levert dus steeds na verloop van enige tijd een nieuw evenwichtsniveau.
Hoeveel vloeistof er daarbij ónder dat uitwisselende oppervlak zit is totaal onbelangrijk. Of er op de bodem van de kolf een filmpje water staat, of 10 centimeter, dat heeft totaal geen invloed op de processen aan dat oppervlak.
In dit geval gaat een CO2-molecuul de gasfase in en stuitert daar vrolijk rond. Er is een zekere kans dat dit molecuul bij dat rondstuiteren tegen een achtergebleven CaO-molecuul botst en weer terug CaCO3vormt. Hoe hoger de concentratie CO2 hoe groter de kans op zo'n botsing, ook al omdat meer CO2automatisch betekent dat er ook meer CaO is om tegenaan te botsen (want voor elk CO2-molecuul dat vrijkomt blijft er ook een CaO molecuul achter). Bij elke combinatie van temperatuur en druk ontstaat er na verloop van tijd , net als bij verdampen/condenseren, een zeker evenwicht.