Ik denk dat het vooral een kwestie van gemak is. Wanneer je een deel van een aanstromende luchtstroom tot stilstand brengt en van die stilstaande lucht (die nog 'aangedrukt' wordt door de stroming, zoals in een statische buis) de druk meet, krijg je de statische druk plus de dynamische druk:
\(p_t = p_s + p_d = p_s + \frac{1}{2}\rho V^2\)
.
In die vergelijking is
\(p_t\)
de totale druk,
\(p_s\)
de statische druk,
\(p_d\)
de dynamische druk,
\(\rho\)
de dichtheid van de vrij stromende lucht en
\(V\)
de snelheid van de vrij stromende lucht. Deze vergelijking is een goede benadering voor niet al te hoge stroomsnelheden (beneden Mach 0.3, ruwweg).
Wanneer je nu kijkt naar de kracht die dergelijke stagnerende lucht uitoefent op een object dat in de stroming is geplaatst, kun je die dynamische druk goed gebruiken. Immers, de statische druk valt weg (is aan alle kanten even groot en zorgt niet voor een netto kracht) en de dynamische druk kun je vermenigvuldigen met de oppervlakte. Echter, omdat een object in een luchtstroom de aanstromende lucht niet allemaal voor zich tot stilstand brengt (de lucht stroomt er immers omheen, de aanstromende lucht blijft niet in zijn geheel voor het object hangen) kun je gebruik maken van een weerstandscoefficient die je kan vertellen hoe sterk de situatie van 'compleet stagnerende lucht' benaderd wordt, en deze coefficient kan experimenteel of met CFD bepaald worden. De complete formule voor de luchtweerstand wordt dan:
\(D = (C_D) (\frac{1}{2} \rho V^2) S\)
.
Ik denk dat daarom die factor 1/2 erin gelaten wordt: zo houdt de vergelijking de handige structuur van natuurkundig betekenisvolle deelgrootheden.