Ik en een klasgenoot van mij kregen voor het Praktisch Schoolexamen scheikunde een blaadje met de volgende opdracht:
Nu hebben we zelf al wel het volgende bedacht:Controleer de massapercentages MgCO3 en Mg(OH)2 van het "magnesium"poeder dat bij het turnen wordt gebruikt.
De formule is 4MgCO3.Mg(OH)2.4H2O (s).
- Via een indirecte zuur/base titratie. Voeg eerst een overmaat niet te verdund, ongeveer 1.5 M zuur toe.
(Waarom niet te verdund?)
- Via een gasvolume-meting.
Na het toevoegen van een bekende hoeveelheid overmaat zuur zal er een zuur-base reactie optreden,
waarbij H2CO3 en H2O zal ontstaan. Er zal een bepaalde hoeveelheid
zuur overblijven. Hoeveel dit is kun je bepalen door te titreren met een basische vloeistof, bijv. natronloog.
Zo kun je terugredeneren wat de hoeveelheid MgCO3 en Mg(OH)2 samen is geweest.
Vervolgens moet je de hoeveelheid van één van de twee te weten komen. Zo is de andere te bepalen. Het
H2CO3 wat ontstaat is onstabiel en zal uiteenvallen in H2O en CO2.
Door het volume van het CO2 dat ontstaat te meten, kun je het massapercentage hiervan uitrekenen en zo het massapercentage van Mg(OH)2 bepalen.
In het werkplan wat we moeten inleveren moeten we zoveel mogelijk kwantitatief werken, dus zoveel mogelijk
de hoeveelheden die we gaan gebruiken noteren. Het massapercentage van het MgCO3 is volgens ons:
72.11 % en van het Mg(OH)2: 12.47 %.
Dan nu onze vragen:
- Klopt ons idee een beetje?
- Wat zijn goede hoeveelheden om mee te gaan werken?
Alvast bedankt voor de reactie(s),
Gr. Xander en Thomas