Persoonsvorm: zijn
Onderwerp (wat zijn?): De beloften van Jan
Gezegde (wat zijn de beloften van Jan?): "Marie niets waard" of "niets waard"?
Maar verder? Ik vermoed dat het gezegde een naamwoordelijk gezegde is omdat er een eigenschap van "De Beloften van Jan" wordt aangeduid, zodat er geen lijdend voorwerp in de zin kan zitten. Maar hoe zit het dan met het meewerkend voorwerp? Is dat Marie?
Ik zou zeggen:
Pv: zijn
Onderwerp (wat pv): wat zijn = de beloften van Jan
Lijdend voorwerp ( wat pv ow): wat zijn de beloften van Jan = niets waard
Meewerkend voorwerp (voor wie pv ow lv): voor wie zijn de beloften van Jan niets waard = Marie
Persoonsvorm: zijn
Naamwoordelijk gezegde: zijn niets waard
Onderwerp (wat zijn niets waard?): De beloften van Jan
Meewerkend voorwerp: (voor wie zijn de beloften van Jan niets waard?): Marie