Toen Edwin Hubble (klik) in 1923 een voor die tijd extreem krachtige telescoop gebruikte kon hij vaststellen dat de al langer bekende pluizige vlekken aan het firmament geen gaswolken in onze Melkweg waren, maar zelfstandige sterrenstelsels die veel verder stonden. Het heelal bleek in één klap onnoemelijk veel groter te zijn dan gedacht.
Een paar jaar later, in 1929 deed hij aan de hand van de roodverschuiving van het licht van die stelsels een belangrijke ontdekking, de stelsels verwijderden zich van ons, en de snelheid van de verwijdering was ongeveer evenredig aan de afstand. Hoe verder een sterrenstelsel stond, hoe sneller het zich van ons af bewoog. Historisch is dit echter niet juist, want het was Georges Lemaître (klik) hoogleraar te Leuven die een paar jaar eerder dan Hubble de expansie van het heelal en het basale model van de oerknaltheorie beschreef.
De 2,5 meter Hooker telescoop waarmee Hubble metingen deed aan de expansie van het heelal.
Van Hubble komt de beroemde Hubble constante klik die inhoudt dat het heelal uitdijt; hoe verder we kijken (in ruimte en terug in de tijd), hoe sneller de sterrenstelsels zich van ons af bewegen.
Overigens gebruikte Hubble destijds niet de hierboven beschreven Ia supernovae als standaard lamp maar een andere standaard, de zogenaamde Cepheïden veranderlijken (klik), sterren waarvan de schijnbare helderheid varieert, en waarvan de absolute lichtproductie en de helderheidsverandering een vaste relatie hebben; hoe langzamer de helderheidsveranderingen, hoe meer licht de ster de ruimte in stuurt.
Zijn zicht was hierdoor beperkt tot de paar Cepheïden die in andere, nabije sterrenstelsels konden worden waargenomen. Aan de hand van de snelheid van het knipperen van deze sterren kon hij de absolute helderheid vaststellen en met de omgekeerde kwadratenwet de afstand tot het sterrenstelsel. Met de beschreven roodverschuiving stelde hij vervolgens de verwijderingssnelheid vast.
Einstein trok enige jaren daarvoor een belangrijke conclusie. Het blijkt dat als je zijn vergelijkingen uitvoert, het heelal in vrijwel alle omstandigheden snel zal instorten of snel uiteen gereten zal worden. En opmerkelijker, dat voor een vlak heelal waarin de sterren(stelsels) dus de tijd krijgen om zich te kunnen ontwikkelen, er een wel erg onwaarschijnlijk precieze verhouding moet zijn tussen de uitdijingsnelheid en de hoeveelheid materie. Hoe ongelofelijk nauwkeurig die balans zou moeten zijn blijkt uit dit grafiekje:
Het toevoegen maar 1 gram aan een geschatte dichtheid van 447 triljard gram per cm3 vlak na de oerknal is al voldoende om het heelal na 11 miljard jaar ineen te doen storten en een gram minder is voldoende om het heelal eeuwig uit te laten dijen.
Einstein realiseerde zich deze instabiliteit dus terdege, maar ging om filosofische redenen (onveranderlijk en eeuwig heelal) liever uit van een statisch heelal. Dus voerde hij een kosmologische constante, Lambda, in zijn berekeningen in om aan deze instabiliteit een einde te maken.
Nadat Hubble aangetoond had dat het heelal niet statisch was maar uitdijde, noemde Einstein dit zijn grootste blunder. In de loop der jaren na de ontdekking van Hubble is zijn constante op basis van steeds nauwkeuriger metingen en berekeningen diverse keren aangepast. Een paar artikeltjes terug is de onlangs door de Planck missie verfijnde Hubble constante gemeld: 67,15 km/s per Megaparsec (een Mpc is ruim 3,2 miljoen lichtjaar).
In de 90er jaren gingen twee teams astronomen, een onder leiding van Perlmutter en het andere onder leiding van Riess en Schmidt, onafhankelijk van elkaar op zoek naar de precieze waarde van Q. Men ging er logischerwijs van uit, dat onafhankelijk van de exacte dichtheid van het heelal de uitdijingsnelheid onder de invloed van de zwaartekracht af moest nemen. De mate waarin deze afname - Q genoemd - plaats vond zou een belangrijk bewijs vormen voor de juistheid van de Einsteinvergelijkingen, en meer inzicht geven in de vraag of het Heelal zich op den duur weer zou samentrekken of eeuwig uit zou blijven dijen.
Men maakte hiervoor gebruik van metingen aan een aantal Ia supernovae zodat de aan de hand van de schijnbare helderheid en roodverschuiving van ver verwijderde sterrenstelsel hun afstand en de uitdijingsnelheid ter plaatse kon worden bepaald.
De resultaten zetten de kosmologie op hun kop, het bleek dat de uitdijing op grotere afstanden niet vertraagde, maar versnelde!
Dit is onmogelijk zonder de theorievorming aan te passen. Ter vergelijking: Een omhoog geschoten kogel komt óf terug óf verdwijnt voor altijd de ruimte in, maar in beide gevallen zal hij niet sneller gaan naarmate hij verder van de Aarde af is maar altijd vertragen, tenzij er een andere kracht op uitgeoefend wordt.
De enige manier om de Einsteinvergelijkingen weer te laten kloppen is het invoeren van een Lambda. Zo zijn we weer terug bij de kosmologische constante en lijkt het eerste idee van Einstein alsnog terecht.
Omdat deze kosmologische constante geenszins een vaste waarde behoeft te hebben, en dus helemaal geen constante hoeft te zijn, suggereerde de kosmoloog Michael Turner de term Donkere Energie in plaats van Lambda.
Bron: S. Perlmutter, Physics Today
Hierboven de grafiek van de metingen aan de supernovae (de zwarte puntjes). De rechteras geeft de roodverschuiving weer in Z waarden (een notatiemethode voor roodverschuiving klik) , op de onderste x-as is de leeftijd van het heelal uitgezet. De rode pijl staat op 13,8 miljard jaar, de meest recente schatting van de ouderdom van het heelal.
Uit deze grafiek is op te maken dat na de oerknal de uitdijing eerst sterk was, vertraagde en pakweg 5 miljard de vaart weer oppikte, alsof in het begin de remmende zwaartekracht de overhand had, en later een expansiekracht steeds sterker werd. Opvallend is dat wij volgens deze grafiek ons in een bijzonder fase van de ontwikkeling van het heelal lijken te bevinden, en dat de meest waarschijnlijke donkergroene lijn wijst op een eeuwig versneld expanderend Heelal dat zou kunnen eindigen in een Big Rip (klik).
Inmiddels is de Ia-Redshift meting niet meer de enige reden om een onbekende expanderende kracht, een donkere energie te vermoeden. Een ervan zal ik, sterk vereenvoudigd, wat nader toelichten:
Baryonische akoestische oscillaties (klik) zijn druk/geluidsgolven die ontstonden door temperatuur- en dus drukverschillen in de superhete materiesoep vlak na de oerknal. Fotonen reizend vanuit het centrum van zo'n drukkern veroorzaakten door de voortdurende botsingen met het plasma een expanderende kracht die, tegen de zwaartekracht in, de materie bolvormig naar buiten stuwde, een beetje te vergelijken met het opblazen van een zeepbel. Toen na 380.000 jaar het heelal transparant werd (zie enige stukjes terug de summiere beschrijving van de oerknaltheorie), viel deze fotonendruk weg en bleven materiebellen over met min of meer gelijke diameters.
Aan de buitenkant van deze bellen zit meer materie dan in het centrum, en die trok zich samen tot sterren en sterrenstelsels. De straal van deze bellen (ook wel de sound horizon genoemd) neemt vervolgens toe door de expansie van het universum. Op dit moment moet zon bel ongeveer 500 miljoen lichtjaar in diameter zijn, maar hoe verder we terug kijken, hoe kleiner dus deze akoestische bellen. Hiermee verkrijgen we dus een soort standaard lengtemaat, want in de kosmische achtergrondstraling (zie voorgaande artikeltjes) moet de 'afdruk' van deze bellen nog te herkennen zijn.
Deze bellen zijn niet zondermeer zichtbaar, ze zijn alleen te detecteren met behulp van statistische technieken over enorme aantallen sterrenstelsels. Een van de statistische analyses is gedaan a.d.h.v. de data van de Sloan Digital Sky Survey klik . De resultaten van dit onderzoek wijzen eveneens op een versnelde expansie van het heelal.
Er zijn ook andere overwegingen, bijvoorbeeld het totale massa-energie budget van het Heelal. Dit blijkt niet te kloppen als we zichtbare en donkere materie, samen met de massa van de herkenbare energie optellen. We komen lang niet toe aan de totaalmassa die nodig is, we missen ruwweg 70%. Dat massa/energie gat zou opgevuld kunnen zijn met donkere energie. Zie ook het Lambda-CDM model klik.
Over het al dan niet bestaan en de aard van donkere energie en -materie bestaan genoeg hypotheses, filosofieën en fantasieën die elkaar vaak deels overlappen:
- De relativiteitstheorieën en natuurwetten behoeven aanpassing of moeten worden ondergebracht in overkoepelende wetten, die ze weer alom geldend maken
- Donkere materie en energie bestaan niet, maar zijn gaten in onze kennis
- De zwaartekrachtwetten kloppen niet op grote schaal zie bijvoorbeeld de Modified Newton Dynamics (MOND), klik
- De natuurconstanten zijn geen constanten, want ze variëren als ze op voldoende grote ruimte/tijd schaal worden beschouwd
- Het vacuüm van het heelal veroorzaakt een negatieve druk die de zwaartekracht tegenwerkt
- Het kosmologisch principe behoeft correctie op zeer grote schaal
- Er is een vijfde fundamentele kracht, kwintessens. Deze variabele kracht is verantwoordelijk voor de uitdijing klik
- Achter de waarnemingshorizon trekt materie het heelal naar een nieuwe oerknal toe, het heelal oscilleert
- Er bestaat een dark fluid, die donkere materie en donkere energie vervangt
- De lichtsnelheid is niet altijd 300.000 km/s geweest, maar in de loop der miljarden jaren afgenomen
- De standaard kaarsen (met name Ia novae) zijn geen echte standaarden, hun helderheid varieerde in de loop van de geschiedenis.
- ....
Vooralsnog lijkt de mysterieuze donkere energie de beste papieren te hebben, maar mij zou het niet echt verbazen als dit over een tijdje weer anders ligt.
In het vervolg een beschrijving van een recent gestart onderzoek naar het bestaan en de aard van donkere energie.
(dit is een zeer sterk vereenvoudigde weergave van feiten en methoden waarbij menige nuance bewust is weggelaten)