Ik zat laatst eens na te denken over wat nu eigenlijk binnen de Endocrinologie de symptoomlast bepaalt. We doen altijd alsof ieder labgetalletje dat boven of onder de fysiologische afkapgrenzen valt theoretisch verklarend kan zijn voor de ervaren symptomen, maar dat is natuurlijk erg kort door de bocht en gaat uit van het lichaam als statisch i.p.v. dynamisch geheel. Hieronder wat gedachten, hoe kijken jullie hiernaar?
1. Er zijn in essentie drie hoofdvormen van somatische pathologie te onderscheiden, te weten: biochemische pathologie (zoals endocriene aandoeningen en intoxicaties), anatomische pathologie (zoals obstructies en fracturen) en gecombineerde pathologie (zoals infecties en maligniteiten).
2. Voor deze eerste categorie kan een logaritmische Weber-Fechner-achtige concentratie-responscurve worden verondersteld voor de relatie tussen het klinisch fenotype van een patiënt, gedefinieerd als de optelsom van waarneembare lichamelijke en psychische karakteristieken en parameters van de patiënt, en de biochemische toestand of het “chemotype” (C) van een patiënt (bepaald door de concentratie van een specifiek “hormone of interest”, uitgaand van een model waarbij dit ene specifieke hormoon afwijkt en de rest normaal blijft), waaruit volgt: “fenotype = log(chemotype)”, feitelijk een reflectie van hormoonreceptorverzadiging, waarbij de evenredigheidsconstante (k) bepaald wordt door receptorgevoeligheid en individuele en genetische eigenschappen.
3. Het menselijk lichaam streeft naar homeostase, dus er vindt adaptatie plaats aan een nieuw “chemotype” door hormonale tegenregulatie, up- of downregulatie van receptors, adaptatie van intracellulaire signaaltransductie, psychische adaptatie, etc. Dit verklaart waarom veel patiënten met een chronisch afwijkend “chemotype” hiervan aanvankelijk veel en later relatief weinig last ondervinden (chronische hyperglycemie, chronische hypercalciëmie, chronische hyponatriëmie, chronische hypothyreoïdie, etc.).
4. De ervaren symptomenlast/morbiditeit (M) correleert doorgaans beter met de snelheid van verandering van het klinsiche fenotype dan met de statische klinische toestand: “delta-effect”, feitelijk de eerste afgeleide m.b.t. tijd van het klinische fenotype (e.g., relatieve hypoglycemie terwijl absolute glucoseconcentratie nog normaal is, relatieve hypothyreoïdie bij thiamazoltherapie, terwijl hyoerthyreote patiënt weliswaar snel daalt, maar nog steeds hyperthyreoot is, relatief hypocortisolisme bij patiënt die gewend is aan chronische oversuppletie en een dosis overslaat of te snel wordt afgebouwd, ervaren tintelingen bij patiënt na MIA die normocalciëmisch is, etc.).
5. Het bovenstaande laat zich wiskundig samenvatten als: M(B,t) = k * ln(C2/C1)/Δt
Laatste berichten
- 21:51 De toekomst beïnvloedt het verleden? Natuurlijk niet!
- 16:14 bol 5
- 16:10 Vraagje over een fitting! 1
- 15:01 afwijking meetinstrument en standaard deviatie 19
- 13:36 verhouding d/h 73
- 18 sep Kunnen tektonische platen 'zomaar' van richting veranderen? 11
- 17 sep AI kan via stem diabetes vaststellen 12
- 16 sep 150W Electrische Knuffeldeken Betekenen Watage VS CV ketel 13
- 16 sep Groot verschil reactiekracht waterstraal vrije lucht en vloeistof. 9
- 15 sep IJzeren staaf magnetiseren in het aardmagnetisch veld door te hameren 1
- 15 sep Muziektopic 1858
- 14 sep Beest en dier 2
- 13 sep Verschillende stapgrootte bij meervoudige integralen 9
- 13 sep kunnen we van moleculen de energie en snelheid berekenen? 3
- 12 sep luchtballon 12
- 12 sep Drukveiligheid berekenen 7
- 12 sep wat is de ideale aangedreven schommel 59
- 11 sep Ontbrekende hoogte van gebouwen aan de horizon 38
- 10 sep Bruine vlekken op treinaanwijzerbord 21
- 10 sep Volgens mij is de stelling van pythagoras niet correct 19