Delta-effect

Moderator: ArcherBarry

Reageer
Berichten: 441

Delta-effect

Ik zat laatst eens na te denken over wat nu eigenlijk binnen de Endocrinologie de symptoomlast bepaalt. We doen altijd alsof ieder labgetalletje dat boven of onder de fysiologische afkapgrenzen valt theoretisch verklarend kan zijn voor de ervaren symptomen, maar dat is natuurlijk erg kort door de bocht en gaat uit van het lichaam als statisch i.p.v. dynamisch geheel. Hieronder wat gedachten, hoe kijken jullie hiernaar?

1. Er zijn in essentie drie hoofdvormen van somatische pathologie te onderscheiden, te weten: biochemische pathologie (zoals endocriene aandoeningen en intoxicaties), anatomische pathologie (zoals obstructies en fracturen) en gecombineerde pathologie (zoals infecties en maligniteiten).

2. Voor deze eerste categorie kan een logaritmische Weber-Fechner-achtige concentratie-responscurve worden verondersteld voor de relatie tussen het klinisch fenotype van een patiënt, gedefinieerd als de optelsom van waarneembare lichamelijke en psychische karakteristieken en parameters van de patiënt, en de biochemische toestand of het “chemotype” (C) van een patiënt (bepaald door de concentratie van een specifiek “hormone of interest”, uitgaand van een model waarbij dit ene specifieke hormoon afwijkt en de rest normaal blijft), waaruit volgt: “fenotype = log(chemotype)”, feitelijk een reflectie van hormoonreceptorverzadiging, waarbij de evenredigheidsconstante (k) bepaald wordt door receptorgevoeligheid en individuele en genetische eigenschappen.

3. Het menselijk lichaam streeft naar homeostase, dus er vindt adaptatie plaats aan een nieuw “chemotype” door hormonale tegenregulatie, up- of downregulatie van receptors, adaptatie van intracellulaire signaaltransductie, psychische adaptatie, etc. Dit verklaart waarom veel patiënten met een chronisch afwijkend “chemotype” hiervan aanvankelijk veel en later relatief weinig last ondervinden (chronische hyperglycemie, chronische hypercalciëmie, chronische hyponatriëmie, chronische hypothyreoïdie, etc.).

4. De ervaren symptomenlast/morbiditeit (M) correleert doorgaans beter met de snelheid van verandering van het klinsiche fenotype dan met de statische klinische toestand: “delta-effect”, feitelijk de eerste afgeleide m.b.t. tijd van het klinische fenotype (e.g., relatieve hypoglycemie terwijl absolute glucoseconcentratie nog normaal is, relatieve hypothyreoïdie bij thiamazoltherapie, terwijl hyoerthyreote patiënt weliswaar snel daalt, maar nog steeds hyperthyreoot is, relatief hypocortisolisme bij patiënt die gewend is aan chronische oversuppletie en een dosis overslaat of te snel wordt afgebouwd, ervaren tintelingen bij patiënt na MIA die normocalciëmisch is, etc.).

5. Het bovenstaande laat zich wiskundig samenvatten als: M(B,t) = k * ln(C2/C1)/Δt

Reageer