Sinds kort volg ik een studie psychologie aan de open universiteit.
Het eerste tentamen dat ik ga doen (inleiding in de psychologie) is multiple-choice.
Nu hanteert het tentamen-reglement het begrip "cesuur". Dat houdt in, een berekening
van hoeveel vragen je goed moet hebben om een voldoende te halen.
Ze gaan uit van een beheersings-graad van 55 %.
Dus 55% van de vragen moet goed worden beantwoord voor een voldoende.
Maar daarnaast stellen ze: 25% van de meerkeuze vragen (bij 4 mogelijkhden)
kan gegokt worden en telt dus niet mee.
Zodoende komen ze tot de volgende formule (bij 40 vragen):
25% van 40 + 55% van (40-10) = 26,5 Dus 27 vragen goed voor een zes.
Mijn gevoel zegt dat die 25% alleen geldt bij een evenredige verdeling van de antwoorden over de vragen, dus
10 x A, 10xB, 10XC, 10xD. Klopt mijn gevoel? Of heeft iemand andere bedenkingen bij deze berekening?
Vriendelijk bedankt
PS: De originele tekst:
Het begrip cesuur
De cesuur geeft de grens aan tussen een onvoldoende en een voldoende score op een tentamen. Deze wordt uitgedrukt in twee getallen (de grensscores), bijvoorbeeld 41/42 punten. Dit betekent dat u bij 41 punten een onvoldoende heeft en bij 42 punten een voldoende en dus geslaagd bent met een 6. Uitgangspunt voor de berekeningswijze van de cesuur is de beheersingsstandaard. Met behulp van de beheersingsstandaard wordt vóór afname van een tentamen de voorlopige cesuur berekend. Deze geeft aan hoeveel procent van de leerstof (die op een tentamen wordt getoetst) men ten minste moet beheersen om een voldoende te behalen. De beheersingsstandaard van de tentamens van de Open Universiteit Nederland is vastgesteld op 55% van de maximaal te behalen punten. Dit percentage geldt voor zowel de open vragen als de meerkeuzevragen.
Daarnaast vindt bij meerkeuzevragen nog een correctie plaats voor de raadkans. Bij tentamens met meerkeuzevragen bestaat namelijk de mogelijkheid om het juiste alternatief te raden. De kans om het juiste antwoord te raden is afhankelijk van het aantal alternatieven per vraag, dus bij vierkeuzevragen 25%, bij tweekeuzevragen 50%. Per tentamen kan een kansscore (de score die men kan halen zonder kennis van de leerstof) bepaald worden, uitgaande van het aantal alternatieven per vraag en het aantal meerkeuzevragen.
In concreto: wanneer een tentamen bestaat uit 40 vierkeuzevragen is de kansscore 25 procent van 40 = 10. Dit wil dus zeggen dat een student die de leerstof niet beheerst door raden toch ongeveer 10 punten kan behalen op dit tentamen. Bij het berekenen van de cesuur (de grens zakken/slagen) wordt dan ook rekening gehouden met de raadkans. Pas boven deze kansscore is er sprake van werkelijke beheersing van de leerstof. Daarbij wordt dan het eerder genoemde kennispercentage van 55% toegepast.
Omdat een cesuur een scheiding is, wordt deze met 2 cijfers aangegeven: bij het 1e cijfer is men (nog net) gezakt met een 5, bij het 2e cijfer is men (net) geslaagd met een 6.
Onderstaand treft u voorbeelden aan die dit kunnen verduidelijken.
Voorbeeld 1 Een tentamen omvat 40 vierkeuze vragen (40 punten). correctie raadkans 25 % x 40 = 10 kennispercentage multiple choice 55% x (40-10) = 16,5 De cesuur komt dan uit op 10 + 16,5 = 26,5 afgerond 27 De cesuur bedraagt 26/27 punten.
Bij 26 punten wordt een 5 toegekend, bij 27 punten een 6.