Uit de middelbare school voor leerlingen van 4VWO:
Jezus, wie is dàt nou?
Voor het beantwoorden van deze, en elke andere historische vraag, moet je op zoek naar bronnen die bruikbaar kunnen zijn voor het geven van een antwoord op die vraag. Vervolgens moet je die bronnen beoordelen op hun betrouwbaarheid (wist de schrijver iets over zijn onderwerp, had hij verstand van zaken, was hij ooggetuige of had hij zijn gegevens van anderen, was hij partijdig, met welke bedoeling schreef hij zijn verhaal enz. enz.) en tenslotte moet je de bronnen beoordelen op hun representativiteit (over welke persoon, groep of tijd mag je op grond van de bron een uitspraak doen?)
Dat levert het volgende op:
Er zijn geen primaire historische bronnen of ooggetuigen uit het leven van Jezus, hij heeft zelf geen enkel geschrift nagelaten. Alle (geschreven) bronnen zijn indirect en uit een latere tijd.
Geschreven bronnen:
1. Bijbelse bronnen
Het Nieuwe Testament, de vier evangeliën (Matteüs, Marcus, Lucas, Johannes), de Handelingen der Apostelen en in de Brieven.
2. Niet-bijbelse bronnen
a. Er bestaan enkele vermeldingen van Romeinse en Joodse geschiedschrijvers.
b. Apocriefe bronnen (dit zijn geschriften die door de vroege Christenen niet werden toegelaten als onderdeel van het Nieuwe Testament, deze geschriften waren niet “geïnspireerd”).
Ongeschreven bronnen:
Christelijke kerken liggen soms vol met de meest merkwaardige overblijfselen (relieken) die worden toegeschreven aan Jezus zoals spijkers die gebruikt zijn bij de kruisiging, splinters van het kruis, het doek waarin hij werd gewikkeld na afname van het kruis en waarin een afbeelding van lichaam en gezicht is te herkennen (de lijkwade van Turijn) en zelfs een druppel bloed (in Brugge) van Christus, of van zaken van Jezus waar men nog naar op zoek is, zijn mantel of de schaal (Heilige Graal) waarin enkele druppels van zijn bloed zijn opgevangen tijdens de kruisiging.
De volgende stap is het beoordelen van de betrouwbaarheid van de beschikbare bronnen:
De Bijbelse bronnen, alle evangeliën, werden in het Grieks geschreven, tussen 70 en 100nC. Geen van de vier evangelisten was een ooggetuige van de feiten. De evangeliën bevatten een zekere hoeveelheid aan biografisch en historisch materiaal, maar kunnen niet beschouwd worden als verslaggeving, biografie of memoires; het zijn boeken geschreven om een geloof te verkondigen. Zij vormen een mengeling van overgeleverde herinneringen, symboliek en religie. Als historische bron voor het leven van Jezus zijn ze dus niet erg betrouwbaar.
De niet-Bijbelse bronnen zijn geschreven door echte geschiedschrijvers die kritisch te werk gingen maar daar staat tegenover dat zij nauwelijks iets over Jezus hebben geschreven wat de moeite waard is.
De vermelding van Jezus door de Joodse geschiedschrijver Flavius Josephus, wordt aangevoerd als bewijs van Jezus' werkelijke bestaan. Het gaat maar om een paar woorden: "...de broer van Jezus die Christus wordt genoemd, genaamd Jacob...." Deze historicus heeft het over een broer van Jezus, die Jacob heet, en in het jaar 62 met enkele anderen tot de dood door steniging was veroordeeld.
De Romeinse geschiedschrijver Tacitus spreekt in zijn Historiae over de christenen met betrekking tot de brand van Rome onder het bewind van Nero: "Hun naam komt van Christus, die tijdens het bewind van Tiberius terechtgesteld werd door de procurator Pontius Pilatus". Tacitus maakt geen melding van de naam "Jezus", en geeft Pilatus de verkeerde titel "Procurator" in plaats van "Praefectus".
Suetonius, Plinius de Jongere en Lucianus maken wel melding van de vroege christenen, maar zeggen niets over Jezus.
De apocriefe boeken zijn grotendeels verloren gegaan, maar uit de overgebleven fragmenten blijkt dat zij vol staan met gegevens uit de mythologie en de magie en met veel fantasie het leven Jezus beschrijven. Als historische bron dus eveneens weinig betrouwbaar, er is veel uit de grote duim gezogen. Dat viel de tijdgenoten ook al op, die deze geschriften immers niet toelieten tot het Nieuwe Testament.
Geen van de ongeschreven bronnen kan de toets der historische kritiek doorstaan. Ze zijn vaak niet met zekerheid te dateren, de herkomst is onduidelijk en soms is er regelrecht sprake van vervalsing. De echtheid is op zijn minst omstreden te noemen.
Tenslotte dien je bij de bronnen de vraag te stellen naar de representativiteit, over welk individu of over welke groep kun je op grond van deze bronnen een uitspraak doen?
Dan geldt dus voor alle bronnen dat zij zeer representatief zijn voor wat betreft het denken over godsdienst en goden in de eerste eeuwen van de Christelijke jaartelling maar heel weinig feiten geven over de persoon van Jezus.
Hoewel er geen fysiek bewijs is dat Jezus heeft bestaan, gaan vrijwel alle historici er van uit dat Jezus wel degelijk een historische figuur is maar ook dat, gezien het beperkte aantal historische gegevens over Jezus uit andere bronnen dan de Bijbel, Jezus geen belangrijke persoon was. Anders zou er veel meer over hem bekend zijn. Maar dat er in de evangeliën diverse personen voorkomen van wie het bestaan algemeen aanvaard is, is toch ook een argument voor de betrouwbaarheid van de evangeliën. Beweren dat de verhalen over Jezus in de Bijbel van a tot z verzonnen zijn, gaat veel te ver gezien de latere, wèl historische gebeurtenissen. En dat is dus een tweede argument om te veronderstellen dat er wél een historische kern bestaat voor de verhalen uit het Nieuwe Testament.
Historische feiten over Jezus waarover voldoende zekerheid bestaat zijn:
Jezus is geboren in 7 tot 4 v C., bracht zijn kinder- en jeugdjaren door in Galilea, werd gedoopt door Johannes de Doper en verzamelde leerlingen om zich heen.
Hij was actief in kleine steden en dorpen en op het platteland en ging rond het jaar 30 naar Jeruzalem voor het joodse paasfeest.
Hij verwekte daar opschudding, werd gevangen genomen en ondervraagd door joodse gezagdragers in Jeruzalem en terechtgesteld op bevel van de Romeinse landvoogd Pontius Pilatus. Hoewel er geen fysiek bewijs is dat Jezus heeft bestaan, gaan vrijwel alle historici er van uit dat Jezus wel degelijk een historische figuur is maar de geschiedenis geeft dus weinig antwoord op de vraag wie of wat Jezus was
Godsdienst is een menselijke activiteit, net als oorlog voeren of een sport bedrijven. Een godsdienst zegt van alles over mensen en de maatschappij waarin zij leven maar niets over (het bestaan van) God. Die godsdienst is het werk van zeer vele personen, die, in het geval van het Christendom, zeer goed geschoold waren in de klassieke filosofie.
Historisch gezien is Jezus een onbelangrijke figuur.
Wèl van groot historisch belang is het ontstaan van een nieuwe godsdienst, het Christendom, maar of het Christendom iets te maken heeft met de historische persoon Jezus, is zeer de vraag.