1) Bij de zogenaamde thermietreactie wordt vast Fe2O3 via een reactie met aluminium omgezet tot Al2O3 en ijzer. Veronderstel dat je beschikt over 25,0 g aluminium en 85,0 g di-ijzertrioxide. Gegeven zijn de volgende atoommassa's: O = 16,0; Al = 27,0; Fe = 55,8. Hoeveel gram ijzer kan je maximaal in deze omstandigheden bekomen?
- 29,7 g
- 51,8 g
- 59,5 g
- geen van bovenstaande antwoorden is juist
2) Een oplossing van waterstoffluoride in water heeft een concentratie van 20 M. Men wenst te weten hoeveel kg water 1 liter van deze oplossing bevat. Welke combinatie van gegevens heb je nodig om dat probleem op te lossen?
- de dichtheid van de oplossing en de molaire massa van water
- enkel de massapercentagesamenstelling van de oplossing
- de massapercentagesamenstelling van de oplossing en de dichtheid van zuiver water
- de massapercentagesamenstelling van de oplossing en de dichtheid van de oplossing
3) Stel dat een ideaal gas, bestaande uit diatomische moleculen, zich in een recipiënt bevindt van 22,4 liter bij een druk van 1 atmosfeer (1,01·105 Pa) en bij een temperatuur van 0°C. Welk gas heeft onder deze omstandigheden een dichtheid van 1,25 g per liter? Gegeven zijn de volgende atoommassa's: N = 14,0; O = 16,0; Cl = 35,5.
- distikstof
- dizuurstof
- dichloor
- een ander gas
4) De zogenaamde standaardreductiepotentiaal E0 van een redoxkoppel, bijv. \(\mbox{MnO}_4^- / \mbox{Mn}^{2+}\), is een maat voor de oxiderende kracht van de geoxideerde vorm van het redoxkoppel in zogenaamde standaardomstandigheden, dat wil zeggen met alle concentraties gelijk aan 1 M. Naarmate de E0-waarde (uitgedrukt in volt) groter is, stijgt de oxiderende kracht van de geoxideerde vorm. Stel nu dat je in een waterige oplossing \(\mbox{Co}^{3+}\), \(\mbox{Co}^{2+}\), \(\mbox{Cu}^{2+}\) en \(\mbox{Cu}^+\) hebt. Van alle ionen is de concentratie 1 M. Gegeven wordt de standaardreductiepotentiaal van het koppel \(\mbox{Co}^{3+} / \mbox{Co}^{2+}\): 1,81 V en voor het koppel \(\mbox{Cu}^{2+} / \mbox{Cu}^+\): 0,15 V. Welk van de volgende reacties verwacht je?
- \(\mbox{Cu}^{2+} + \mbox{Co}^{3+} \longrightarrow \mbox{Cu}^+ + \mbox{Co}^{2+}\)
- \(\mbox{Cu}^{2+} + \mbox{Co}^{2+} \longrightarrow \mbox{Cu}^+ + \mbox{Co}^{3+}\)
- \(\mbox{Cu}^+ + \mbox{Co}^{3+} \longrightarrow \mbox{Cu}^{2+} + \mbox{Co}^{2+}\)
- \(\mbox{Cu}^+ + \mbox{Co}^{2+} \longrightarrow \mbox{Cu}^{2+} + \mbox{Co}^{3+}\)
5) Aluminiumsulfide is een vaste stof die beperkt oplosbaar is in water. Als je nu weet dat aluminiumionen de lading +3 dragen, wat is dan de relatie tussen het oplosbaarheidsproduct van aluminiumsulfide (Ks) en de concentratie aan ionen in de oplossing?
- \(K_s = \left[\mbox{Al}^{3+}\right]\cdot\left[\mbox{S}^{2-}\right]\)
- \(K_s = 2\left[\mbox{Al}^{3+}\right]\cdot3\left[\mbox{S}^{2-}\right]\)
- \(K_s = \left[\mbox{Al}^{3+}\right]^2\cdot\left[\mbox{S}^{2-}\right]^3\)
- er is geen relatie tussen deze constante en de ionenconcentraties
6) De temperatuursafhankelijkheid van de reactiesnelheidsconstante k wordt gegeven door de Arrheniusvergelijking
Grafieken volgen later!
- grafiek a
- grafiek b
- grafiek c
- grafiek d
Opgave 7 behoort tot de organische chemie en laat ik hier dus weg.
7) Het atoomnummer van chloor is 17. De twee in de natuur voorkomende isotopen van chloor zijn \(^{35}\mbox{Cl}\) en \(^{37}\mbox{Cl}\). Als je nu in de tabel van Mendeljev ter hoogte van het element chloor kijkt, dan vind je als atoommassa van chloor 35,5. Welk van de volgende beweringen is juist?
- beide isotopen komen in dezelfde mate voor
- er komt minder \(^{35}\mbox{Cl}\) voor dan \(^{37}\mbox{Cl}\)
- er komt meer \(^{35}\mbox{Cl}\) voor dan \(^{37}\mbox{Cl}\)
- men heeft niet genoeg gegevens om over het relatief voorkomingspercentage een uitspraak te doen
Opgave 9 behoort tot de organische chemie en laat ik hier dus weg.
8) Beschouw een reactie:
- \(\mbox{mol} \cdot \mbox{m}^{-3} \cdot \mbox{s}^{-1}\)
- \(\mbox{mol}^3 \cdot \mbox{m}^{-3} \cdot \mbox{s}^{-1}\)
- \(\mbox{km} \cdot \mbox{s}^{-1}\)
- \(\mbox{mol} \cdot \mbox{s}^{-1}\)
9) Hoe zou je de formule van een verbinding tussen het eenwaardige kation X en een chloraation schrijven?
- \(\mbox{XClO}_3\)
- \(\mbox{XCl}_2\mbox{O}_7\)
- \(\mbox{X}_2\mbox{ClO}_2\)
- \(\mbox{XClO}_2\)
10) De atomen beschreven door \(^A_Z\mbox{X}\) en door \(^{A'}_{Z'}\mbox{X}\) zijn isotopen van elkaar indien:
- \(A - Z = A' - Z'\)
- \(A / Z = A' / Z'\)
- \(A = A'\)en\(Z\)verschillend van\(Z'\)
- \(Z = Z'\)en\(A\)verschillend van\(A'\)
11) Welke lewisstructuur zou je voorstellen voor het azide-ion (\(\mbox{N}_3^-\)) als je weet dat stikstof atoomnummer zeven heeft? NB: het symbool \(\ominus\) geeft de negatieve lading aan.
Lewisstructuren volgen later!
- structuur a
- structuur b
- structuur c
- structuur d
12) Welk van de volgende vier grafieken is de juiste weergave van de pH-verandering in functie van het volume toegevoegde NaOH-oplossing, wanneer 25 ml van een 0,1 M azijnzuuroplossing (pKa-waarde = 4,75) getitreerd wordt met een 0,2 NaOH-oplossing in water?
Grafieken volgen later!
- grafiek a
- grafiek b
- grafiek c
- grafiek d