Die redenatie klopt m.i. Uit een eerder bericht:
Kerninzicht bij de initiële vraag van mij over de opbouw tot hoge spanningsverschillen is mijn inziens de eenvoudige wet: ΔV = Q/C
En dat voltrekt zich in de Wimshurst machine m.i. als volgt: Op 12 en 6 uur hebben twee tegenoverstaande sectoren een bepaalde lading Q, een onderlinge capaciteit C en een bescheiden potentiaalverschil ΔV. Omdat de borstels de verbinding verbreken kan de lading niet meer wijzigen (vermits de isolatie prima is). Nu beide sectoren verder naar 9 resp. 15 uur draaien en dus de capaciteit tussen de sectoren sterk vermindert moet ΔV naar hogere waarden naarmate de sectoren naar de buitengebieden draaien, waar het zo opgekrikte potentiaal wordt 'afgetapt' door de collectors.
Als je de initiële en eindafstand tussen de platen weet kan je dat opslingeren van de spanning eenvoudig berekenen. Bij mijn machine is dat ongeveer 15 mm en 350 mm. Vervolgens wordt een fors deel van de lading opgepikt door de collector die zeer laagohmig aan de Leidse fles zit. Maar niet alle lading vloeit in de Leidse fles, en de restlading zet weer de volgende ronde op de rol. In principe kan zo de spanning onmetelijk hoog oplopen, maar de maximale afstand tussen de neutralisatieborstel en de collector begrenst dat; immers als de spanning te hoog oploopt vindt er ontlading over de sectoren plaats. Bij mij zitten er maximaal 3 isolerende "spaties" tussen, die ieder 33 mm groot zijn. Dus de maximale spanning die mijn machine op kan wekken is ongeveer gelijk aan een boogontlading van 100 mm, pakweg 300 kV, in de praktijk net iets langere vonken en net iets minder spanning.
Ik kom tot net over de 10 cm, mijn langste vonk tot nu toe:
Waarbij je ook snel tegen (gelukkig eenvoudig te verhelpen) ontwerpfoutjes aanloopt:
En waarbij je altijd iedere scherpe rand moet zien te vermijden, anders krijg je dit: