Dus: een waarnemer meet de lengte van auto's en de tussenliggende afstand met een meetlat die in zijn optiek in rust is.
De andere waarnemer raast aan de auto's voorbij en meet met zijn langzamer lopende stopwatch de tijd tussen het onderbreken van een lichtstraal, afkomstig van een net zo hard voorbijrazende lichtbron, en het weer verschijnen ervan, en vervolgens het opnieuw onderbreken en verschijnen (tijdstippen T1 t/m T4)
Of: een stilstaande waarnemer bepaalt de verhouding tussen uit en aan gaan vanwege voorbijrazende auto's , en een meebewegende waarnemer gebruikt zijn ingekorte meetlat om de positie van voorkant auto 1, achterkant auto 1, voorkant auto 2 en achterkant auto 2 te bepalen (respectievelijk X1 t/m X4)
In beide gevallen vind je dezelfde verhouding, dus (T3-T2) /(T2-T1) = (X3 - X2) / (X2-X1)