Ik heb Wiskunde B1,2 en we hebben morgen een tentamen van 2 hoofdstukken, waaronder dus 1 over puur bewijzen van stellingen. Ik heb braaf me huiswerk gemaakt, altijd opgelet in de les, en ben telkens weer naar de leraar gegaan als ik niet uit een opgave kwam, maar nu ik nogmaals een oefentoets uit mijn boek maak heb ik telkens géén idee waar ik moet beginnen.
een voorbeeld:
![Afbeelding](http://img116.imageshack.us/img116/9851/10abfw7.png)
Hoogtelijn CD (met D op AB, vergeten erbij te zetten..) is ook de middellijn van de cirkel, komt op het plaatje niet zo uit maar is het wel in het boek.
Vraag is: bewijs dat ABFE een koordevierhoek is.
Allereerst had ik het vermoeden dat EF antiparallel is met AB, maar ook al is dat zo dan nog valt daar niet mee te rekenen (of te puzzelen, beter gezegd
![Zeer gelukkig :D](./images/smilies/icon_e_biggrin.gif)
Ik heb het volgende gedaan daarna:
hoek CED = 90 graden (stelling van thales)
En het zelfde met hoek CFD
Daarna is mijn inspiratie op. In een eerdere opgave uit het boek had je 2 punten met hoeken van 90 graden die de middellijn AB hadden, en dan had je natuurlijk bewezen dat je een koordevierhoek hebt. Hier heeft E echter 90 graden met AD als middelijn, en F heeft 90 graden met DB als middellijn.
Ik heb trouwens wel het antwoord in een uitwerkingenmap staan die ik bij me heb, maar ik wil eens zien hoe anderen dit aanpakken; aan die uitwerkingenmap heb je niets qua manier van denken.
Graag hulp gezocht, ik heb hier geen gevoel voor
![Zeer gelukkig :D](./images/smilies/icon_e_biggrin.gif)